HC.4 - Moleculaire diagnostiek en therapeutische consequenties bij longkanker Flashcards

1
Q

Hoe noemen we longkanker eigenlijk? Waaruit komt het?

A

Bronchuscarcinoom
Proliferatie van epitheliale cellen in bronchus, bronchiolar of alveolair epitheel

Vooraf zijn er verschillende precursor afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is het typeren van longkanker zo belangrijk?

A

Het is van belang voor de prognose (de types hebben andere uitkomsten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is prognose en predictie? Wat bepaalt dit samen?

A

Prognose = voorspellen van de overleving van een patient al dan niet bij een bepaalde behandeling

Predictie = voorspellen succes of falen van behandeling

Predictie + prognose = therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke mutaties komen het meest voor bij rokers? En bij niet rokers?

A

Rokers:
1. KRAS
2. EGFR
3. BRAF

Niet-rokers:
1. EGFR: goede kans om te behandelen
2. ALK translocatie
3. ERBB2 en ROS1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is steeds meer in opkomst in de behandeling van longkanker? Wat is het effect hiervan?

A

Voor 62% van de patienten kunnen we genetische varianten identificeren tegen welke een medicijn is of in trials zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke niveau’s van diagnostiek wordt gebruik bij LC?

A
  1. Klinisch/radiologisch: grootte en meta’s
  2. Microscopisch: weefselonderzoek (type tumor)
  3. Moleculair/genetisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke typen longkanker zijn er?

A
  1. NSCLC
    a) plaveiselcel carcinoom 20%
    b) adenocarcinoom 62%
    c) grootcellig carcinoom (5% is overig en oa ook deze)
  2. SCLC (15%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn de NSCLC en de SCLC altijd strikt gescheiden?

A

Nee soms hebben ze wel overlap met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Plaveiselcelcarcinoom karakteristieken:
- Hoe vaak?
- Locatie?
- Wie?
- waardoor?
- Grootte?

A

Aantal: 40-45% van NSCLC
- Locatie: vaker centraal (grotere bronchustakken)
- Wie: m > v (historisch rookgedrag)
- Waardoor: sterkte relatie met roken
- Grootte: > 4 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom heeft plaveiselcelcaricnoom een sterke relatie met roken?

A
  • induceert meer mutaties
  • leidt tot meer mutaties

Vaak >100 mutaties
Kunnen vaak aan genetische afwijkingen wel zien of het door roken komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke genetische mutatie heeft niet een sterke relatie met roken?

A

EGFR mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is er te zien op de histologie van NSCLC?

A
  • Vaak necrotisch met centraal verval (cavitatie) (>80%)
  • verhoorning (roze CP is keratine)
  • desmosomen
  • geen buisvorming en geen slijm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verloopt het ontstaan van PCC?

A
  1. Trilhaardragend epitheel
  2. Oiv externe factoren (mn roken) verandert naar plaveiselcel epitheel = squameuze metaplasie
    Hier nog redelijke cellen
  3. Dysplasie: kernen atypisch, groot, donker en onregelmatig
  4. Hooggradige dysplasie = Carcinoma in situ: niet meer zien wat boven of onder is
  5. PCC is invasief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adenocarcinoom karakteristieken:
- Hoe vaak?
- Locatie?
- Wie?
- waardoor?
Waaruit?

A

Aantal: 40% van NSCLC
Waar: perifeer
Wie: V > M en op jongere leeftijd
Waardoor: vaker EGFR mutatie (10-30%) in niet-rokers
KRAS (30%) in rokers
UIt: alveolair epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er te zien bij een adenocarcinoom qua histologie?

A
  • klier differentiatie
  • Slijm productie (intracytoplasmatisch)
  • Geen desmosomen
  • Geen verhoorning

TTF1+ 70% (IHC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verloopt het ontstaan van een adenocarcinoom?

A
  • precursor laesie: niet destructief en non-invasie waarbij structuur van de long behouden is maar atypische tumorcellen over alveolaire oppervlak liggen = AAH = atypische adenomatueze hyperplasie als < 5 mm

Als > 5 mm dan adenocarcinoma in situ = lepdisch type adenocarcinoom en dan vaak ook atypischer

Invasief adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werd adenocarcinoma in situ vroeger genoemd?

A

BAC = bronchioloalveolaircel carcinoom

18
Q

Wat is een type laesie dat voor kan komen bij AC?

A

Matglas laesie: nog geen solide component, wel al iets zien op CT

19
Q

grootcellig carcinoom karakteristieken:
- Hoe vaak?
- Locatie?
- waardoor?

A
  • aantal: 10% van NSCLC
  • waar: overal in long
  • Door: roken!!!!
20
Q

Wat is de differentiatie van grootcellig LC?

A

Vaak enige PC en adenoom-differentiatie detecteerbaar (op moleculair niveau/elekronen microscoop) maar over het algemeen erg slecht gedifferentieerd

21
Q

Wat is het histologisch beeld bij een grootcellig LC?

A
  • Geen buis en kliervormig
  • geen verhoorning of desmosomen
  • middelgrote tot grote cellen
  • grover chromatine
  • nucleoli goed zichtbaar
  • scherpe celgrenzen
22
Q

Wat is een subtype van grootcellig LC?

A

Grootcellig neuro-endocrien carcinoom

23
Q

SCLC karakteristieken:
- Hoe vaak?
- Locatie?
- waardoor?
- Grootte?
- gedrag?
- complicaties?

A
  • Aantal: 15-20% van primaire bonchuscarcinomen
  • Waar: centraal
  • Door: roken!!!!
  • Wat: neuroendocrien
  • gedrag: zeer agressief en meestal uitgezaaid bij diagnose
  • Complicatie: vaak paraneoplastisch syndroom
24
Q

Wat is er histologisch te zien bij SCLC?

A
  • Kleine/middelgrote cellen
  • monomorfe cellen (even groot als lymfocyt)
  • hoge kern/cytoplasma ratio (veel kern)
  • kern moulding: kernen vervormen/deuken in elkaar
  • egaal grof chromatine
  • geen of onopvallende nucleoli
  • Geen buis- of slijmvorming
  • Geen verhoorning of desmosomen
25
Q

Van welke type LC is een stijgende incidentie?

A

Adenocarcinoom

26
Q

Welke type LC is niet altijd aan roken gerelateerd?

A

Adenocarcinoom

27
Q

Hoe kunnen we bepalen of een tumor in de lever afkomstig is van de longen of ergens anders van?

A

ICH met TTF1 kleuring

28
Q

Wat is de functie van EGFR normaal?

A

EGF (epidermal growth factor) bindt aan receptor op membraan waardoor
- gereguleerde proliferatie
- gereguleerde remming van celdood

29
Q

Wat gebeurt er bij een KRAS mutatie? Wat is het gevolg?

A

KRAS zit in pathway van EGFR –> als mutatie dan geen EGF nodig om pathway te activeren

Gevolg
- ongecontroleerde proliferatie
- remming van celdood

30
Q

Wat voor mutatie is de EGFR mutatie?

A

Driver mutatie
Zijn wel nog co-mutaties mogelijk zoals TP53 (slechte uitkomst voor combinatie van deze twee)

31
Q

Waarmee kunnen we EGFR mutaties behandelen (de LC)?

A

Met een TKI

32
Q

Wat doen we als de TKI niet meer werkt?

A

Nieuw biopt nemen –> opnieuw sequencie analyse

33
Q

Wat komt er uit de sequentie analyse bij een resistentie?

A

Oorspronkelijke mutatie
- nieuwe mutatie erbij
- Of toename aantal kopieen EGFR

Let op het aantal keren dat mutatie terug te vinden is

Evt:
Allel heeft extra mutatie waardoor cel weer kan groeien –> niet zo vaak

34
Q

Wat is een typische resistentie mutatie bij EGFR? Wat is het gevolg?

A

T19M mutatie
Binding van 1e generatie TKI niet meer mogelijk

MET-amplificatie ook bekende resistentie mutatie (EGFR pathway ook gestimuleerd door MET eiwit)

EGFR C797S mutatie
HER2 amplificatie
PIK3CA mutatie

35
Q

Wat is er qua behandeling anders met de EGFR mutatie tov de KRAS mutatie?

A

Voor KRAS hebben we geen geschikte remmer nog

36
Q

Wat is de overleving van patienten met EGFR of ALK mutaties?

A

5 jr OS 40-50%

37
Q

Wat zijn twee resistentie mechanismen?

A
  1. On target: nieuwe mutatie in zelfde domein waardoor ongevoelig voor medicijn
  2. Bypass: andere pathway upreguleren waardoor groei bvb MET of HER2 amplificaties
38
Q

Wat is het verschil in behandeling tussen de twee resistentie mechanismen?

A

On target: nieuw middel geven
Bypass: nieuw middel geven ERBIJ

39
Q

Zijn metastasen van dezelfde tumor allemaal hetzelfde?

A

Nee tumor wordt steeds heterogener doordat nieuwe mutaties erbij komen (Oude blijft aanwezig) hierdoor kunnen ze een ander mutatie profiel krijgen

40
Q

Hoe kan je aan het DNA van de tumor komen om dit te analyseren?

A

Via het bloed

41
Q

Waar moet men op wachten bij het behandelen van longkanker?

A

Tot volledige moleculaire diagnostiek rond is –> betere uitkomsten