HC.5 algemeen bouwplan cellen en organen Flashcards

(39 cards)

1
Q

Kenmerken prokaryoten

A
  • Celwand
  • geen nucleus, los in de cel
  • 70S ribosomen
  • Kleiner dan eukaryoten
  • energievoorziening o.b.v. ionpompen, e-transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken eukaryoten

A
  • Celmembraan
  • Energievoorziening mitochondria
  • Nucleus voor DNA opslag
  • 80S ribosomen
  • Organellen met membraan
  • groter dan prokaryoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kan de grootte van de cel beperken

A

Het membraan is nodig om energie op te wekken, dit kan beperkt voor de grootte van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is er naast de eukaryoten en bacterieen

A

De archaea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie Arachaea

A

Zelfde bouw bacterieen, zelfde transcriptie eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn endosymbiotische gebeurtenissen

A

Prokaryoten worden opgenomen door voorlopers van eukaryoten cel en leeft hierin voort = endosymbiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Opname van alphaproteobacterie geeft

A

mitochondrion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opname van spierochaete bacterie geeft

A

Aanhechting voor microtubulli en flagel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opname van cyanobacterie geeft

A

Chloroplast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Opname van eencellige roodwiercel geeft

A

Chloroplasten met dubbelmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verticale gen-transfer

A

Binnen 1 soort (ouder –> nakomeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Horizontale gen-transfer

A

Tussen soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is eukaryotisering

A

Duidelijk verschil tussen prokaryoten en eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 stappen eukaryotisering

A

1) verlies van starre celwand –> meer inwending opp
2) Flexibele celmembraan maakt fagocytose mogelijk
3) cytoskelet met microtubile en microfilamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar zorgt cytoskelet voor

A

Inwendig transport, compartimentbeweging, amoeboide beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Organellen: cytoplasma

A

Vloeistof + organellen die buiten kern liggen maar binnen celmembraan

17
Q

Organellen: cytosol

A

Inhoud cytosol alleen niet met organellen

18
Q

Organellen: celmembraam

A

Fosfolipide bi-laag met hyrdofiel en hydrofobe laag.

19
Q

Wat bevindt zich op de fosfolipide bi-laag van celmembraan

A
  1. glycocalix
  2. Glycoproteine
  3. Transmembraaneiwitten
  4. Perifere eiwitten op membraan
20
Q

Wat zijn glycocalix voor op celmembraan

A

Zijn suikerstructuren van de buitenkant

21
Q

Wat zijn glycoproteine voor het celmembraan

A

Zijn alle suikerstructuren die buiten de cel uitsteken, hierop zitten ook de 2 herkenningsreceptoren: 3. en 4.

22
Q

Organellen: Nucleus (celkern)

A

Omgeven door membraan met porien, verbinden met ruw ER.

23
Q

Organellen: nucleolus (kernlichaampje)

A

Blaasje in de cel die zorgt voor bepaalde dingen

24
Q

Nucleolus zorgt voor:

A

Transcriptie ribosomaal RNA en Assemblage ribosomale subunits: RNA + eiwit (aan elkaar plakken)

25
Organellen: ruw ER en smooth ER (verschil)
Bevat ribosomen op membraan (ruw) , heeft smooth niet
26
Ruw Er is verantwoordelijk voor:
- eiwit translatie - vouwing - transport
27
Smooth Er verantwoordelijk voor:
- calcium opslag - productie en opslag glycogeen - steroïden en fosfolipiden synthese
28
Functie golgiapparaat
Sorteert en verzend eiwitten naar goede locatie o.b.v. signaalpeptiden.
29
Wat kan golgi-apparaat toevoegen:
hij kan suikers (glycolysering) of fosfaatgroepen (fosforylering) toevoegen aan de eiwitten.
30
Functie mitochondrium
- Synthese ATP door OF - dus door ionpompen tussen matrix en binnenste membraan - veel oppervlakte
31
Functie lysosomen
- Afvalenverwerking bij lage pH, zo is er bij openbreken weinig schade. - Bevat ionpompen die H+ naar binnen pompen om zo ook pH cytosol te bewaken
32
Waarvoor zorgt cytoskelet
Structuur, transport en beweging
33
Waaruit bestaat het cytoskelet
- intermediaire filamenten (structuur) - microtubili (transport in de cel) - Actine microfilamenten ( beweging)
34
Beschrijf intercellulair transport
op basis van signaalpeptide. Mogelijkheden: poriën, membranen of vesicles
35
Beschrijf extracellulair transport
Bij endocytose neemt de cel stoffen op van buitenaf dmv blaasvorming, bij exocytose worden stoffen gedumpt dmv blaasjes die fuseren met het membraan.
36
Uit bevruchte eicel kunnen 4 basistypen weefsels ontstaan:
1. epitheel (bedekking organen) 2. bindweefsel (bloed en kraakbeen) (verbinding weefsels) 3. zenuwweefsel 4. spierweefsel
37
Door wat is schaalvergroting en meercelligheid mogelijk
Door eukaryoten cellen
38
Wat is belangrijk bij eukaryoten cellen
De compartimenten met gespecialiseerde functies, hierbij is intra transport van belang.
39
Verschillende transcriptie profielen leiden tot ...
verschillende celtypen