hele samenvatting Flashcards

(70 cards)

1
Q

Wat is de rijpingstheorie?

A

De rijpingstheorie stelt dat motorische ontwikkeling een gevolg is van biologische rijping van het centrale zenuwstelsel, waarbij nature de ontwikkeling bepaalt en nurture geen rol speelt.

Arnold Gesell en Mary Shirley zijn de grondleggers van deze theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de ontwikkelingsrichtingen volgens de rijpingstheorie?

A
  • Cephalo-caudaal (van boven naar beneden)
  • Proximo-distaal (van romp naar ledenmaten)

Deze richtingen beschrijven de volgorde van motorische ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de motorische mijlpalen volgens de rijpingstheorie.

A
  • Zitten
  • Kruipen
  • Staan
  • Lopen

Kinderen doorlopen deze mijlpalen in dezelfde volgorde, onafhankelijk van cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de tegenargumenten tegen de rijpingstheorie?

A
  • Echografie toont aan dat foetussen al bewegingen maken vanaf 14 weken.
  • Ondersteuning van de romp bevordert doelgerichte bewegingen.
  • Regressie wordt niet meegenomen.
  • Omgevingsfactoren beïnvloeden motorische ontwikkeling.

Voorbeeld: Jonge kinderen in gevaarlijke omgevingen leren sneller lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de vier stadia van cognitieve ontwikkeling volgens Jean Piaget?

A
  • Sensomotorische stadium (0-2 jaar)
  • Preoperationele stadium (2-5 jaar)
  • Concrete operationele stadium (7-12 jaar)
  • Formeel operationele stadium (12+ jaar)

Deze stadia beschrijven hoe kinderen cognitieve vaardigheden ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het A-not-B-error fenomeen?

A

Het A-not-B-error fenomeen beschrijft dat jonge kinderen eerst zoeken naar een voorwerp op plek A, zelfs als het daar niet meer is, omdat hun geheugen nog niet volledig ontwikkeld is.

Dit fenomeen is gerelateerd aan object permanentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de dynamische systeemtheorie?

A

De dynamische systeemtheorie, ontwikkeld door Esther Thelen, legt de nadruk op de interactie tussen genen, omgeving en taak in motorische ontwikkeling.

Het model benadrukt dat motorisch gedrag afhankelijk is van meerdere componenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de verschillende soorten constraints in het Newels constraints model?

A
  • Individuele constraints
  • Taak constraints
  • Omgeving constraints

Deze constraints beïnvloeden motorische ontwikkeling en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de stadia van prenatale ontwikkeling?

A
  • Geminal period (0-2 weken)
  • Embryonic period (3-8 weken)
  • Fetal period (9-38 weken)

In deze stadia ontstaan belangrijke lichaamsdelen en organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee soorten spierontwikkeling na de geboorte?

A
  • Hyperplasie (toename aantal spiercellen)
  • Hypertrofie (toename in celgrootte)

Deze processen zijn belangrijk voor de groei van spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen competence en performance?

A

Competence verwijst naar wat een kind kan, terwijl performance verwijst naar wat een kind laat zien.

Dit verschil kan invloed hebben op observaties van ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is perceptual constancy?

A

Perceptual constancy is het vermogen om te begrijpen dat een object hetzelfde blijft, ongeacht veranderingen in grootte of positie.

Dit ontwikkelt zich tussen 4-5 maanden tot 11 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van de sensorische ontwikkeling bij baby’s?

A
  • Tactiele informatie is beter ontwikkeld dan visuele informatie.
  • Baby’s imiteren vanaf een jonge leeftijd.
  • Visuele scherpte en kleurwaarneming ontwikkelen zich geleidelijk.

Deze kenmerken zijn cruciaal voor de ontwikkeling van perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het effect van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap op de prenatale ontwikkeling?

A

Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan leiden tot een gebrek aan beweging in de baarmoeder, wat negatieve effecten heeft op de ontwikkeling.

Dit is een voorbeeld van een extrinsieke factor die prenatale ontwikkeling beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de gevolgen van deprivatie voor kinderen?

A

Kinderen die in verwaarloosde omstandigheden opgroeien kunnen ernstige ontwikkelingsproblemen ervaren, vooral als ze na 24 maanden worden geadopteerd.

Dit toont de invloed van omgeving op ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is exploratie?

A

Ontdekken en kijken naar de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent agency in deze context?

A

Gevoel van controle over de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Definieer prospectivity

A

Rekening houden met de consequenties van een bepaalde beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt flexibiliteit in?

A

Ontdekken van nieuwe bewegingen en mogelijkheden in een omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de betekenis van specificity of learning?

A

Wat je leert is heel erg gekoppeld aan een bepaalde houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe verandert de voorzichtigheid van kinderen tijdens het kruipen?

A

Naarmate ze beter kunnen kruipen, worden ze voorzichtiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het effect van loden gewichten op kinderen?

A

De houding is hetzelfde dus het kind weet wanneer ze wel en niet een helling af kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de conclusie over leren in deze context?

A

Leren is specifiek voor houdingspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is motorisch leren?

A

Verandering in vermogen om een motorische vaardigheid uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn performance variabelen?
Factoren zoals vermoeidheid die invloed hebben op prestaties
26
Noem de prestatiekenmerken waaruit je kunt afleiden dat er sprake is van leren.
* Verbetering * Consistency * Stability * Persistence * Adaptibility * Reduction in attention demand
27
Wat zijn performance curves?
Zelfde taak herhalen en kijken hoe de prestatie verandert
28
Wat is een retention test?
Pauze tussen leren en opnieuw afnemen om te zien of de prestatie blijft
29
Wat is de functie van de dubbeltaak methode?
Beoordelen of dubbeltaak invloed heeft op de primaire motorische taak
30
Wat is een performance plateau?
Een fase waarin er geen verbetering meer is in prestaties
31
Wat zijn de vier bronnen van informatie in de schema theorie?
* Initiële condities * Parameters * Knowledge of Result (KR) * Sensorische gevolgen
32
Wat zijn de twee schema's die geabstraheerd worden in de schema theorie?
* Recall schema * Recognition schema
33
Wat is het Fitts and Posner three-stage model?
* Cognitief stadium * Associatieve stadium * Autonome stadium
34
Wat zijn closed motor skills?
Bewegingen met een duidelijk begin- en eindpunt in een stabiele omgeving
35
Wat zijn open motor skills?
Bewegingen die plaatsvinden in een veranderlijke omgeving
36
Wat houdt de theorie van Bernstein in?
Kiezen van de meest efficiënte vrijheidsgraden om een beweging uit te voeren
37
Wat zijn de 10 veranderingen die plaatsvinden als we iets leren?
* Changes of improvement * Veranderingen in vrijheidsgraden * Veranderingen in spieren * Veranderingen in energie kost * Verandering in visuele selectieve aandacht * Verandering in aandacht * Verandering in vermogen om fouten te detecteren en corrigeren * Verandering in breinactiviteit * Vrijheidsgraden veranderen * Nieuw coördinatie patroon
38
Wat is positieve transfer?
Bij de ene sport iets leren wat je in een andere sport weer kan toepassen
39
Wat is negatieve transfer?
Bij de ene sport iets leren wat tegenwerkt in een andere sport
40
Wat is bilaterale transfer?
Het leer effect van de ene ledenmaat op de andere ledenmaat
41
Wat zijn verbale instructies?
Mondelinge aanwijzingen gegeven aan een leerling
42
Wat is de rol van augmented feedback?
Informatie geven over het resultaat van de beweging of hoe de beweging uitgevoerd is
43
Wat is de action affect hypothesis?
Handelingen kunnen het beste gepland worden door te focussen op het doel
44
Wat is de betekenis van feedback over wat er fout gaat?
Draagt beter bij aan leren
45
Wat is prematuriteit?
Zwangerschap korter dan 38 weken
46
Noem de risicofactoren voor prematuriteit.
* Roken * Meerlingen * Zeer oude of jonge moeder * Moeder met gezondheidstoestand * Laag inkomen * Verslaving van de moeder
47
Wat zijn de subtypen van Cerebral Palsy?
* Spastische CP * Dyskenetische CP * Ataxische CP
48
Wat zijn de criteria voor DCD?
* Problemen met coördinatie motorische activiteiten * Moeite met ADL thuis en op school * Vroege kindertijd al zichtbaar * Geen onderliggende neurologische aandoening & normaal IQ
49
Wat zijn de motorische gevolgen van het syndroom van Down?
* Lappenpop effect * Hypermobiliteit gewrichten * Ontwikkeling vertraagd
50
Wat toont een groep met minder feedback aan?
Betere resultaten op retention test ## Footnote Dit suggereert dat te veel feedback contraproductief kan zijn.
51
Hoe presteert een groep met 100% feedback op de retention test bij mensen met Parkinson?
Beter dan andere groepen ## Footnote Dit wijst op het belang van feedback in motorisch leren.
52
Wat is het resultaat van zelf feedback vragen?
De zelf bepaalde groep doet het beste op retention test ## Footnote Dit benadrukt het belang van autonomie in het leerproces.
53
Wat voor soort feedback draagt beter bij aan leren?
Feedback over wat er fout gaat ## Footnote Dit helpt bij het verbeteren van vaardigheden.
54
Wat voor soort feedback motiveert beter?
Feedback over wat er goed gaat ## Footnote Dit stimuleert de motivatie van de leerling.
55
Wat is het effect van foutieve feedback op prestaties?
Mensen gebruiken foute feedback en presteren slechter ## Footnote Dit kan leiden tot negatieve leerresultaten.
56
Wat is het verschil tussen generieke en non-generieke feedback?
Generieke feedback verwijst naar talent, non-generieke feedback naar leren ## Footnote Non-generieke feedback is effectiever.
57
Wat is descriptieve KP?
Je beschrijft alleen wat er gebeurt ## Footnote Dit is beter in een later leerstadium.
58
Wat is prescriptieve KP?
Je beschrijft wat er gebeurt en hoe te verbeteren ## Footnote Dit is effectiever in een eerder leerstadium.
59
Wat is het effect van manuele begeleiding tijdens trials?
Het doet het goed tijdens de trials, maar slecht bij retention ## Footnote Dit toont aan dat leren niet altijd effectief is met directe begeleiding.
60
Wat zijn de kerncomponenten van de OPTIMAL theory of motor learning?
* Augmented feedback * Autonomie * Externe focus of attention ## Footnote Deze componenten verhogen de motivatie en effectiviteit van leren.
61
Wat is het warm-decrement fenomeen?
Prestatie is in het begin van de dag altijd slechter ## Footnote Dit kan invloed hebben op oefensessies.
62
Wat is het verschil tussen impliciet en expliciet leren?
* Impliciet: onbewust leren * Expliciet: bewust leren volgens instructies ## Footnote Impliciet leren leidt vaak tot betere resultaten.
63
Wat is practice variability?
Variatie in oefeningen aanbrengen ## Footnote Dit bevordert het leren en de retention.
64
Wat zijn de verschillende oefencondities?
* Constant practice: 1 taak * Variable practice: 2 of meer taken * Blocked practice: AAABBBCCC * Serial practice: ABCABCABC * Random practice: ACBABCACCB ## Footnote Random practice leidt tot betere leerresultaten op lange termijn.
65
Wat is het contextual interference effect?
Slechtere prestatie door het door elkaar oefenen van variaties ## Footnote Dit leidt uiteindelijk tot betere leerresultaten op lange termijn.
66
Wat zijn de hypothesen die het contextual interference effect verklaren?
* Elaborative processing hypothesis (EPH) * Action plan reconstruction hypothesis (APRH) ## Footnote Deze hypothesen benadrukken het belang van nadenken over de taak.
67
Wat is het verschil tussen masked practice en distributed practice?
* Masked practice: minder sessies, langer * Distributed practice: meer sessies, korter ## Footnote Distributed practice is effectiever voor leren.
68
Wat is whole practice?
Het oefenen van een taak als geheel ## Footnote Dit is effectief bij hoge taakcomplexiteit.
69
Wat is mental practice?
Het in gedachten uitvoeren van een taak zonder beweging ## Footnote Dit kan leerprocessen bevorderen.
70
Wat zijn de drie hypothesen over mental practice?
* Neuromuscular hypothesis * Brain activity hypothesis * Cognitive hypothesis ## Footnote Deze hypothesen verklaren de effectiviteit van mentale oefening.