Week 1 Flashcards
(25 cards)
genese
ontstaan van iets nieuws
ontogenese
ontwikkeling van individu
fylogenese
ontwikkeling van een soort
nature
geboren eigenschappen
nurture
veranderingen door omgeving
continu
nieuw gedrag komt voort uit eerder gedrag
discontinu
nieuw gedrag komt voort uit nieuwe interne structuren
empirisme
ontwikkeling wordt bepaald door exogene factoren
interactionisme
ontwikkeling wordt bepaald door wederkerige interactie tussen individu en omgeving
fylogenetische vaardigheden
vitale vaardigheden
ontogenetische vaardigheden
vaardigheden die je moet leren
assimilatie
nieuwe elementen integreren in bestaande structuren
accomodatie
aanpassen van bestaande structuren
A-not-B-error
plek en handeling worden aan elkaar gekoppeld
embodied condition
kinderen ontwikkelen sterke relatie tussen beweging en kennis
ontwikkelingshypothese
een goede motoriek is de basis voor een goede cognitieve ontwikkeling op late leeftijd
dynamische systeemtheorie
systeem is aantal componenten die met elkaar verbonden zijn
constraint
gedrag wat iets mogelijk maakt of juist belemmerd
individueel, structureel constraint
subsystemen van fysieke lichaam (skelet, spier, etc.)
individueel, functioneel constraint
gedrag (motivatie, angst)
taak constraint
doel van de taak, instrumenten om de taak uit te voeren etc.
fysieke omgeving constraint
weersomstandigheden, omgeving, ondergrond etc.
socio-culturele omgeving constraint
genderrollen, stereotypen, spelvoorkeuren
rate-limiting subsystems
subsystemen die een bepaalde handeling mogelijk maken (bijv. voor zitten heb je spieren en balans nodig)