week 2 Flashcards

(26 cards)

1
Q

geminal period

A

0-2 weken, celdifferentiatie, hechten aan baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emryonic period

A

3-8 weken, vormen van lichaamsdelen en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fetal period

A

8-38 weken, bewegen, functioneren van organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primaire neurulation

A

3-4 weken, neurale buis, ontstaan van ruggenmerg en hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cel proliferatie

A

5-25 weken, sluiten neurale buis, nieuwe dochtercellen en neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cel migratie

A

3-5 maanden, via gliacellen naar zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synaptogenese

A

va. 8 weken, dendrieten en axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

myelinisatie

A

na geboorte, beschermlaag waardoor informatie goed en snel overgebracht kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hyperplasie

A

toename aantal cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hypertrofie

A

toename grootte van cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

endomorph somatotype

A

dik en klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mesomorph somatotype

A

gemiddeld lang en gespierd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ectomorph

A

dun en lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reflex

A

onvrijwillige, automatische reactie op een stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

experience expectant development

A

ervaring die je nodig hebt voor normale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

experience dependent development

A

ontwikkeling is afhankelijk van stimulatie uit omgeving

17
Q

plasticiteit

A

vermogen tot reorganisatie van het brein

18
Q

sensoriek

A

informatie die binnen komt via zintuigen

19
Q

perceptie

A

hoe de sensorische informatie geïnterpreteerd wordt

20
Q

perceptual constancy

A

object wordt als hetzelfde waargenomen ook als het een andere grootte of vorm heeft

21
Q

motion hypothesis

A

actief aandacht besteden aan bewegende objecten helpt bij diepte waarneming

22
Q

scaling error

A

kinderen hebben niet goed door dat speelgoed veel te klein is

23
Q

visuele perceptie methode

A

kinderen vanaf 3 maanden kijken veel gerichter naar wat belangrijk is (mond, ogen)

24
Q

agency

A

gevoel van controle over de omgeving

25
prospectivity
rekening houden met de consequenties van je bewegingen
26
flexibility
ontdekken van nieuwe bewegingen en mogelijkheden in een omgeving