historique Flashcards

(80 cards)

1
Q

opstarten

A

lancer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een herijking

A

un recentrage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het terugtrekken (van een product)

A

le retrait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

saneren

A

assainir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verkopen
een verkoper
een verkoop

A

vendre
un vendeur
la vente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een innovateur / vernieuwer

A

un innovateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een vorming / een oprichting / een stichting

A

une fondation / une création / une constitution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

investeren in

A

investir dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een faillissement

A

une faillite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een vennootschap aangaan

A

s’associer à / avec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een veroveraar

A

un conquérant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een investering

A

Un investissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een opening

A

une ouverture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een filiaal

A

une succursale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verplaatsen
een verplaatsing

A

délocaliser
une délocalisation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een lancering

A

un lancement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een moederonderneming

A

une société-mère

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een werkplaats

A

un atelier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de opvolging

A

la succession

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een ondernemer

A

un entrepreneur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een opvolger

A

un successeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een bouwer / fabrikant

A

un constructeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

veroveren

A

conquérir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een groei / een toename

A

un accroissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
doen groeien
s'accroître
26
een overname
une absorption
27
het ontstaan van het bedrijf
la naissance de l'entreprise (naître)
28
samensmelten
fusionner
29
samenwerken met
collaborer avec / à coopérer à / avec
30
zich vestigen
s'installer / s'implanter
31
een dochteronderneming
une filiale
32
zich specialiseren in
se spécialiser dans
33
een specialisatie een specialist
une spécialisation un spécialiste
34
verhuizen een verhuizer een verhuizing
déménager un déménageur une déménagement
35
een diversifiering
une diversification
36
een akkoord
un accord
37
een beheerder
un gérant
38
overnemen
racheter / reprendre
39
een bedrijf
une entreprise / une société
40
ondernemen
entreprendre
41
innoveren
innover
42
groeien
augmenter / croître
43
iemand opvolgen
succéder à
44
uitbreiden
agrandir / se développer / étendre
45
controleren
contrôler
46
een ontmanteling / ontbinding / beëindiging
une fermeture / un démantèlement / une dissolution
47
een réorganisatie
une réorganisation / une réstructuration
48
leiden / besturen
diriger
49
een samenwerking
une collaboration une coopération
50
een vennoot
un associé
51
een fabriek
une usine
52
een vestiging
une installation / une implantation
53
een ontwikkelaar
un développeur
54
beheren
gérer
55
een uitbreiding
un agrandissement / un développement / une extension / une expansion
56
zich diversifiëren
se diversifier
57
een innovatie
une innovation
58
een partnerschapsovereenkomst
un accord de partenariat
59
een historiek
un historique
60
mainstreamen
recentrer
61
openen
ouvrir
62
een vennootschap
une association
63
een sanering
un assainissement
64
uithalen / afhalen
retirer
65
bouwen
construire
66
een overnemer
un repreneur
67
een oprichter
un fondateur
68
een installateur
un installateur
69
een investeerder
un investisseur
70
reorganiseren
réorganiser / réstructurer
71
op de markt brengen
commercialiser la commercialisation
72
een groei / een toename
une croissance
73
kopen een koper een aankoop
acheter un achateur un achat
74
faillissementaanvraag
un dépôt de bilan
75
het beheer
la gestion
76
ontmantelen / ontbinden / beëindigen
fermer / démanteler / dissoudre
77
een verovering
une conquête
78
vormen
constituer / créer / fonder
79
inhuldigen
inaugurer - l'inauguration
80
een overname
un rachat / une repris