organisation Flashcards

(145 cards)

1
Q

de omzet

A

le chiffre d’affaires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een geldelijke vergoeding

A

une rémunération monétaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een akte

A

un acte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een activiteit verdelen
een activiteit coördineren
een activiteit organiseren

A

répartir un activité
coordonner un activité
organiser des activités

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een opleiding

A

une formation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het boekhouden

A

la comptabilité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een aandeelhouderschap

A

un actionnariat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zijn ontslag geven

A

donner sa démission

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een onderzoeker

A

un chercheur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een vertegenwoordiging

A

une représentation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een personeelsdirecteur

A

un directeur des ressources humaines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een ambtenaar

A

un fonctionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een directie

A

une direction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de logistiek

A

la logistique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in de boeken opnemen

A

comptabiliser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een klantenwerver

A

un prospecteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het werk, de arbeid

A

le travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een werkgever

A

un employeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een arbeider

A

un travailleur / un ouvrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

handenarbeid
het intellectueel werk
de arbeidsomstandigheden
de werkuren
deeltijds werken
halftijds werken
voltijds werken
aan de band werken
de werklast
het nachtwerk
het interimwerk

A

le travail manuel
le travail intellectuel
les conditions de travail
les heures de travail
travailler à la temps partiel
travailler à la mi-temps
travailler à la temps plein
travailler à la chaîne
la charge de travail
le travail de nuit
le travail intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de R&D afdeling

A

le département recherche et développement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een aandeelhouder

A

un actionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een afvaardiging

A

une délégation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een opslagplaats

A

un entrepôt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een montageband
une chaîne de montage
26
een bevoorrading
un approvisionnement
27
een secretaris
un (e) secrétaire
28
tewerkstellen
employer
29
geschoold, gediplomeerd
qualifié
30
een hiërarchie
une hiérarchie
31
een CEO
PDG = un président-directeur-général
32
overschrijden
franchir / excéder / dépasser
33
winst maken
réaliser / dégager / enregistrer / afficher des profits
34
een weekloon
un salaire hebdomadaire
35
rendabel
rentable
36
een verzending
une expédition / un envoi
37
een betaalmiddel
un moyen de paiement
38
rendabel maken
rentabiliser
39
een ploeg
une équipe
40
een hiërarchische structuur hiërarchische relaties een hiërarchische overste het hiërarchische gezag hiërarchisch afhangen van iemand
une structure hiérarchique des rélations hiérarchique un supérieur hiérarchique le pouvoir hiérarchique dépendre hiérarchiquement de
41
uitoefenen
excercer
42
een magazijnier
un magasinier
43
een hoofdzetel
un siège principal
44
een telefoniste
une téléphoniste / une réceptionniste / une standardiste
45
loon trekken
percevoir des revenus
46
een maandloon
un salaire mensuel
47
een organogram (piramidevormig / boomvormig)
un organigramma (en pyramide / en arbre)
48
een manager
un manager
49
een boekhouder
un comptable
50
een verantwoordelijkhheid
une responsabilité
51
een aandeel
une action
52
een ontslag
une démission
53
beroepsinkomsten
des revenus professionnels
54
een gezagsrelatie
une relation d'autorité
55
een hoofdkantoor
un siège social
56
een marktverkenning
une prospection
57
een vergoeding
une rémunération
58
de rendabiliteit
la rentabilité
59
opleiden
former
60
de supervisie hebben over
superviser
61
een dienst
un service
62
een financiering
le financement
63
een beroep
un métier / une profession
64
een arbeider
un travailleur / un ouvrier
65
financieren
financer
66
een betaler
un payeur
67
de export
la exportation
68
een werknemer
un salarié / un employé
69
een supervisie
une supervision
70
een KMO
une petite et moyenne entreprise (PME)
71
een inbrenger
un apporteur
72
een vast uurrooster een flexibele uurrooster
un horaire fixe un horaire flexible / variable
73
een ploegbaas
un chef d'équipe
74
een salaris / inkomsten
un revenu / des revenus
75
maandelijkse betalingen
des paiements mensuels
76
kwalificeren
qualifier
77
een woordvoerder
un porte-parole
78
een geldschieter
un bailleur de fonds
79
een kaderlid
un cadre <-> un non-cadre
80
een gepensioneerde
un retraité
81
een rekening
un compte
82
een vaardigheid
une compétence
83
betalen
payer
84
een verlies
un deficit / une perte
85
financieel
financier
86
de begunstigde
le bénéficiaire
87
een multinational
une multinationale
88
een notariële akte
un acte notariée
89
een hulpboekhouder
un aide comptable
90
een toezichthouder
un superviseur
91
het pensioen
la retraite
92
een financier
un financier
93
een algemene directeur
un directeur général
94
een potentiële klant
un prospect
95
een kwalificatie
la qualification
96
exporteren
exporter
97
een jurist
un juriste
98
een kleine en middelgrootte nijverheid
une petite et moyenne industrie (PMI)
99
een directieassistente
un assistente de direction
100
een inbreng
un apport
101
een exporteur
un exportateur
102
de onderdirectie
la sous-direction
103
voordelen trekken van / genieten van
bénéficier de
104
verantwoordelijkheidsgevoel bijbrengen
responsabiliser
105
assisteren
assister / aider / seconder
106
het personeelverloop
la rotation du personnel
107
een gezag
une autorité
108
leiden / besturen
diriger
109
een afgevaardigde
un délégué
110
de lageloonlanden
des pays à bas salaire
111
een directeur
un directeur / un dirigeant
112
public relations
les relations publiques
113
de markt verkennen
prospecter
114
het personeelsbestand
l'effectif
115
een balans
le bilan
116
een vertegenwoordiger
un représentant
117
een assistentie
une assistence / un(e) aide
118
een afdeling
un département
119
een salaris
un salaire
120
een verantwoordelijke
un responsable
121
een zetel
un siège
122
ontslag nemen
démissioner
123
het personeel
le personnel
124
benoemen / aanstellen
nommer
125
een winst
un bénéfice / un profit
126
de grootte van een bedrijf
la taille d'une entreprise
127
het geldwezen
la finance
128
werken
travailler
129
een directiesecretaris
un secrétaire de direction
130
vergoeden
rémunérer
131
een diensthoofd
un chef de service
132
een baan
un emploi
133
afvaardigen
déléguer
134
een keten
une chaîne
135
verlies maken
afficher / enregistrer / subir / accuser un déficit
136
een leerjongen
un apprenti
137
het verloop
la rotation
138
ontslaan
virer / renvoyer / licencier
139
inbrengen
apporter
140
aanwerven
embaucher / recruter / engager
141
bevoorraden
approvisionner
142
een assistent
un assistent
143
onder iemands gezag vallen
être sous l'autorité de
144
een uurrooster
un horaire
145
een betaling
un paiement