Homeostate, Metabolisme en Eetstoornissen Flashcards

1
Q

Voorbeelden van homeostase

A
  • Lichaamstemperatuur
  • Glucose levels in bloed
  • zuurstof levels in bloed
  • Lipide levels in bloed
  • neurotransmitters, hormonen, immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Homeostase

A

Regulatie en balans van lichaamsprocessen
–> detectie, actie en feedbacksysteem nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vertering in gastrointestinale systeem

A
  • mond: enzymen in speeksel
  • slokdarm: transport en koolhydratenafbraak
  • maag: dood bacteriën en begint eiwit vertering
  • 12-vingerige darm: pancreas sappen, galzuur lost vetten op
  • dunne darm: absorbtie
  • dikke darm: absorptie
  • rectum: vloeistof absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Absorptieve fase

A

Fase waarbij voedingsstoffen worden afgebroken en opgenomen in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Biomolecules in vertering

A
  • proteïne/eiwitten –> amino-zuren
  • vetten –> triglyceriden
  • koolhydraten –> glucose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eiwitten

A

Lange ketens van amino-zuren (21 verschillende)
- tryptofaan
- tyrosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Koolhydraten

A
  • mono-sacharide: 1 suiker molecuul
  • di-sacharide: 2 suiker moleculen aan elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Catabolisme van koolhydraten

A

Disaccharide afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anabolisme koolhydraten

A

Opbouw van een polysaccharide voor opslag
- glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vetten

A

tricglyceride: vetzuurmolecuul
–> gemaakt uit glycerol (halve suikermolecuul)
fosfolipide: membraan vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Steroïde (vet)

A

Cholesterol: helpt bij membraanflexibiliteit
–> kan omgezet worden in oestrogeen en testosteron (steroïd hormonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Transport van vetten

A

Lipoproteïne –> transport unit vanuit de lever
- eiwitten
- triglyceride
- cholesterol
LDL en HDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Low Density Lipoproteïne
- LDL

A

Slecht cholesterol –> geeft cholesterol af aan de bloedwand, zorgt voor dichtslippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

High Density Lipoproteïne
- HDL

A

Goed cholesterol –> neemt cholesterol op van de bloedwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Absorptieve fase glucose

A

Komt binnen in GI tract –> door naar lever, spieren (glycogeen), weefsel en vetcellen –> via lever als vetzuur en monoglyceride naar vetcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Glucose in de lever

A
  • opslag als glycogeen
  • glycerol molecuul –> plakken tot vetzuurketen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Absorptieve fase vetten

A
  • opgenomen door vetcellen en gecombineerd tot a-glycerol fosfaat voor triglycerides –> lipogenese
18
Q

Absorptieve fase aminozuren

A
  • opbouwen tot nieuwe eiwitten
  • metabolisme tot a-ketozuren voor energie
  • metabolisme tot vetzuren voor opslag
19
Q

Postabsorptieve fase

A
  • na vier uur vasten
  • opgeslagen energie komt vrij om glucose in bloed in stand te houden
  • glycogenolyse
  • gluconeogeneses
  • triglycerides worden omgezet in ketonen
20
Q

Glycogenolyse

A

Glucose vrijmaken uit glycogeen

21
Q

Gluconeogenese

A

Nieuwe glucose wordt gemaakt van amino-zuren en vetzuren

22
Q

Welke hormonen hebben controle over de absorptieve en de postabsorptieve fase

A

Insuline en Glucagon

23
Q

Homeostase: glucose in bloed

A

Tussen 3,5 en 8 ml/L
–> varieert heel erg door de dag heen
–> hoge psychologische stress zorgt er voor dat de waardes stijgen, zodat je voldoende energie beschrikbaar hebt om te reageren
–> veel stress kan dus diabetes veroorzaken

24
Q

Insuline

A

Polypeptide hormoon dat wordt gemaakt en afgegeven door de alvleesklier (in beta-cellen)
–> beta cellen detecteren glucose levels, bij te veel glucose wordt insuline afgegeven
- meer opname van glucose door cellen
- omzetten van glucose in glycogeen en vet
- omzetten van aminozuren in eiwitten
- opslag van glycogeen, vet en eiwitten

25
Q

Glucose opname door insuline

A

Insuline bindt aan de cel, waardoor deze glucose ‘recptoren’ op het membraan zet, die glucose aan trekken en opnemen in de cel

26
Q

Glucagon

A

Peptide hormoon dat wordt gemaakt en afgegeven door de alvleesklier (alfa-cellen)
–> lage levels van glucose stimuleren de afgifte van glucagon
- stimuleert omzetting van glycogeen in glucose
- meer afgifte van vetzuren en stimuleert omzetting in ketonen
- stimuleert gluconeogenese

27
Q

Hypoglycemia

A

Te lage waardes van glucose
–> gedetecteerd door het centrale zenuwstelsel
- meer epinefrine (adrenaline) uit de bijnier
–> zorgt voor meer glycogenolysis in de spieren, meer glycogenolysis en gluconeogenesis in de lever en meer liplyse in de vetcellen
–> meer glucose, vetzuren en glycerol

28
Q

Anorexia Nervosa

A

<85% van het verwachte BMI
–> <17.5, twerwijl 16 uithongering is
- angst voor gewichtstoename en vertekend lichaamsbeeld
- amenorrhea, binge/purge en vasten

29
Q

Cachexia
- wasting syndrome

A

Gewichtsverlies, spierafbraak, vermoeidheid, zwakheid en sgnificant verlies van honger bij iemand die niet af wilt vallen
–> bij kanker, AIDS, chronische obstructieve long ziekte, MS, congestive heart failure en hormonale tekort/disbalans

30
Q

Fysieke invloeden van anorexia

A
  • moe, geheugen problemen, stemming
  • haaruitval
  • tandproblemen
  • lagere BMI
  • lagere hartslag
  • lagere lichaamstemperatuur
  • lagere botdichtheid
  • spierzwakte
  • dehydratie
  • amenorrhea
  • gastrointestinale problemen
31
Q

Metabolische snelheid

A

Snelheid waarmee het lichaam calorieën verbrand

32
Q

Calorie

A

De energie die nodig is om 1 gram water met 1 graden C te laten toenemen
- 1000 calorieën = 1 kcal / 1 C

33
Q

Basaal metabolisme

A

Gebruik tegen de 75% van je calorieën, deze worden gebruikt in de rust, dus alles wat je nodig hebt om je lichaam te laten fucntioneren

34
Q

Factoren die invloed hebben op je basaal metabolisme

A
  • leeftijd –> verlaagd metabolisme
  • geslacht –> vrouwen hebben een lager metabolisme
  • lengte en gewicht –> hoger is meer energie nodig
  • lichaams temperatuur
  • fysieke activiteit
  • voedselinname –> vertering heeft energie nodig
  • slaap –> verlaagd metabolisme
  • zwangerschap, menstruatie, lactatie
  • dieëten en uithongeren
  • emotionele stress
  • adrenaline, thyroide hormoon en leptine
35
Q

Schildklier hormoon (thyroïde)

A

Draagt bij aan een sneller metabolisme en dus meer voedselinname

36
Q

Adrenaline

A

Draagt bij aan een sneller metabolisme voor kortere termijn, maar ook minder voedselinname bij korte termijn

37
Q

Leptine (uit vetcellen)

A

Draagt bij een sneller metabolisme op langere termijn, maar een vermindering in voedselinname op langere termijn
–> anorexigeen: honger onderdrukkend, worden afgegeven op het moment dat je vetcellen vol zitten

38
Q

Hypothyroidism

A

Te weinig schildklierhormoon
- moe
- gevoelig voor kou
- gewichtstoename
- depressie
- langzaam bewegen
- onregelmatige menstruatie
- libidoverlies
- verminderde metabolisme
- lagere hartslag (bradycardia)

39
Q

Hyperthyroidism

A

Te veel schildklierhormoon
- hyperactiviteit
- angst, irritatie en nerveusheid
- insomnia
- moe
- spiervermoeidheid
- amenorrhea
- libidoverlies
- verhoogde metabolisme
- snelere hart slag (tachycardia)

40
Q

Effect van een acute toename in adrenaline

A
  • verhoogde hartslag
  • verhoogde ademhaling
  • vasocontriction en vasodilatie
  • spiersamentrekkingen
  • stimuleert afgifte van energie van glycogeen en vet
41
Q

Combinatie van adrenaline en schildklierhormoon

A

Adrenaline en het schildklierhormoon bouwen op elkaar
–> wanneer er lage waardes van het schildklierhormoon zijn, kan adrenaline ook niet goed fucntioneren