Hoofdstuck 1 Flashcards
(52 cards)
1
Q
En (no inversion)
A
And
2
Q
Of (no inversion)
A
Or
3
Q
Maar (no inversion)
A
But
4
Q
Want (no inversion)
A
Because
5
Q
Dus (no inversion)
A
So
6
Q
Omdat
A
Because
7
Q
Als
A
As
8
Q
Toen
A
Then
9
Q
Terwil
A
Whereas
10
Q
Zodat
A
So that
11
Q
Hoewel
A
Although
12
Q
Nadat
A
After
13
Q
Voordat
A
Before
14
Q
Totdat
A
Untill
15
Q
Zodra
A
As soon as
16
Q
Jongere, de
A
The young person
17
Q
Per
A
Per
18
Q
Gemiddeld
A
Average
19
Q
Tijdschrift, het
A
Magazine
20
Q
Opvallend (opvallen, viel op, is opgevallen)
A
Striking
21
Q
Behoefte, de - behoefte hebben aan
A
Need - being in need of
22
Q
Voorzien in (voorzag, voorzien)
A
To provide
23
Q
Deel, het (van)
A
A part
24
Q
Jeugd, de
A
The youth
25
Volwassene, de
The adult
26
Op afstand houden (hield, gehouden)
Keep at distance
27
Afstand, de
Distance
28
Mens, de
People
29
Aandacht, de
The attention
30
Bericht, het
Message
31
Dromen
Dreams
32
Voldoening, de
The satisfaction
33
Netjes
Correct
34
[Uit]maken
To define / to matter
35
Althans
At least
36
Reden, de
The reason
37
Bijdragen aan (droeg bij, bijgedragen)
To contribute to
38
Wereld, de
The world
39
Ontdekken
To discover
40
Drijven (dreef, gedreven)
To float / to drift / to prompt
41
Vervolgens
Then
42
Overbrengen (op) (bracht over, overgebracht)
To pass on, to transfer to
43
Doel, het
The goal
44
Koppelen (aan)
To couple (with)
45
Stage, de
The internship
46
Vergoeding, de
Compensation
47
Inkomen, het
Income
48
Boeken
To book
49
Merken
To notice
50
Indruk, de - indruk maken op
The Impression - to make an impression
51
Beleven
To experience / to live
52
Uitkijken naar (keek uit, uitgekeken)
To look forward to / to look out for something