Hoofdstuck 2 Flashcards
(38 cards)
1
Q
Aanbieden (separable)
A
To offer
2
Q
Genieten
A
To enjoy
3
Q
Lijken op
A
To resemble
4
Q
Ontvangen (ontving, ontvangen)
A
To receive
5
Q
Opvallen
A
To stand out
6
Q
Trekken (trok, getrokken)
A
To pull / to attract
7
Q
Kust, de
A
The coast
8
Q
Vooral
A
Mostly
9
Q
Provincie, de
A
Province
10
Q
Doorbrengen (bracht door, doorgebracht)
A
Spending time
11
Q
Stijgen (steeg, is gestegen)
A
To rise
12
Q
Opleveren
A
To yield
13
Q
Ruim
A
At least / space
14
Q
Geliefd
A
Beloved
15
Q
Bestemming,de
A
Destination
16
Q
Plek, de
A
Place
17
Q
Ervaring, de
A
Experience
18
Q
Delen
A
To share
19
Q
Bereiken
A
To achieve / To reach
20
Q
Overnachting, de
A
Overnight stay
21
Q
Toenemen (nam toe, is toegenomen)
A
To increase
22
Q
Vrijwel
A
Virtually
23
Q
Blijken (uit) (bleek, is gebleken)
A
To turn out / to be proven that
24
Q
Op basis van
A
On the basis of
25
Bestaan (uit) (bestond, bestaan)
To consist of
26
Zowel - als
As well as
27
Omzet, de
Revenue
28
Horeca, de
Catering industry
29
Behoren tot
To belong to
30
Stapel, de
A pile
31
Enig
Any / only
32
Op prijs stellen
To value (appreciate)
33
Bezitter, de
Owner
34
Omgeving, de
Environment
35
Overbodig
Unnecessary
36
Tocht, de
a trip
37
Vergadering, de
A meeting
38
Afhankelijk van
Depends on