Hoofdstuk 1 Begrippen Flashcards
(74 cards)
Afstromen
Wegvloeien naar een lager gebied.
Barometer
Meetinstrument voor luchtdruk.
Belt
Landbouwgebied in de VS dat zich heeft gespecialiseerd in één soort handelsgewas.
Bewolking
Het totaal aan wolken die de hemel bedekken.
Bewolkingsgraad
Dat deel van de hemel dat bedekt is met wolken.
Breedteligging
De ligging van een plek op aarde ten opzichte van de evenaar.
Broeikasgassen
Gassen in de dampkring die de warmte van de zon vasthouden, zoals koolstofdioxide en methaan.
Dampkring
De luchtlaag rondom de aarde.
Dauw
Druppeltjes op afgekoelde voorwerpen die ontstaan doordat het water rechtstreeks overgaat van waterdamp naar water.
Drainage
Het kunstmatig verlagen van de grondwaterspiegel.
Drukgordels
Luchtdruksystemen op verschillende gebieden van de aarde.
Druppelirrigatie
Een plant krijgt zo precies de hoeveelheid water die de plant nodig heeft.
Extensieve landbouw
Landbouw met veel grond waar maar weinig arbeidskracht voor nodig is.
Fossiel
Een versteende afdruk van een dode plant of een dood dier.
Frontale neerslag
Neerslag die ontstaat op plekken waar warme en koude lucht samenkomen.
Gematigd zeeklimaat
Klimaat met een koele zomer en een zachte winter. Neerslag valt het hele jaar door.
Gemengd bos
Loof en naaldbomen door elkaar heen.
Handelsgewas
Een landbouwproduct geteeld voor de verkoop.
Hogedrukgebied/ maximum
Gebied waar meer lucht is dan normaal.
Hooggebergte klimaat
Een koud klimaat hoog in de bergen.
Hooggebergtevegetatie
Plantensoorten die in het hooggebergte voorkomen.
Hoogteligging
De hoogte van een bepaalde plaats in vergelijking met de zeespiegel.
Infiltreren
Het indringen van het water in de bodem.
Intensieve landbouw
Landbouw met weinig grond waar veel arbeidskracht voor nodig is.