Hoofdstuk 1 Begrippen Flashcards

(74 cards)

1
Q

Afstromen

A

Wegvloeien naar een lager gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Barometer

A

Meetinstrument voor luchtdruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belt

A

Landbouwgebied in de VS dat zich heeft gespecialiseerd in één soort handelsgewas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bewolking

A

Het totaal aan wolken die de hemel bedekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewolkingsgraad

A

Dat deel van de hemel dat bedekt is met wolken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Breedteligging

A

De ligging van een plek op aarde ten opzichte van de evenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Broeikasgassen

A

Gassen in de dampkring die de warmte van de zon vasthouden, zoals koolstofdioxide en methaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dampkring

A

De luchtlaag rondom de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dauw

A

Druppeltjes op afgekoelde voorwerpen die ontstaan doordat het water rechtstreeks overgaat van waterdamp naar water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drainage

A

Het kunstmatig verlagen van de grondwaterspiegel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drukgordels

A

Luchtdruksystemen op verschillende gebieden van de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Druppelirrigatie

A

Een plant krijgt zo precies de hoeveelheid water die de plant nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Extensieve landbouw

A

Landbouw met veel grond waar maar weinig arbeidskracht voor nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fossiel

A

Een versteende afdruk van een dode plant of een dood dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Frontale neerslag

A

Neerslag die ontstaat op plekken waar warme en koude lucht samenkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gematigd zeeklimaat

A

Klimaat met een koele zomer en een zachte winter. Neerslag valt het hele jaar door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gemengd bos

A

Loof en naaldbomen door elkaar heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Handelsgewas

A

Een landbouwproduct geteeld voor de verkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hogedrukgebied/ maximum

A

Gebied waar meer lucht is dan normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hooggebergte klimaat

A

Een koud klimaat hoog in de bergen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hooggebergtevegetatie

A

Plantensoorten die in het hooggebergte voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoogteligging

A

De hoogte van een bepaalde plaats in vergelijking met de zeespiegel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Infiltreren

A

Het indringen van het water in de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Intensieve landbouw

A

Landbouw met weinig grond waar veel arbeidskracht voor nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Irrigatie
Water op het land brengen dankzij besproeien of via aanvoer door kanalen of sloten.
26
Isobaar
Lijn die gebieden met gelijke luchtdruk aan elkaar verbindt.
27
Klimaatgrafiek
Grafiek, ingedeeld in maanden, waarin je leest hoe warm het is en hoeveel neerslag er valt.
28
Klimaatverdrag
Geschreven afspraak van landen hoe zij de klimaatveranderingen gaan aanpakken.
29
Lagedrukgebied/ minimum
Gebied waar minder lucht is dan normaal.
30
Landklimaat
Klimaat met heten zomers en koude winters.
31
Landwind/ aflandige wind
Wind van land naar zee.
32
Lijzijde
Kant van de berg waar de wind vandaan waait.
33
Loefzijde
Kant van de berg waar de wind naar toe waait.
34
Luchtdruk
Het gewicht van de lucht.
35
Luchtvochtigheid
Hoeveelheid waterdamp die in de lucht zit.
36
Mediterraan klimaat
Klimaat met een droge warme zomer en een vochtige zachte winter.
37
Mediterrane plantengroei
Vetplantachtige vegetatie, die het hele jaar groen blijft.
38
Middelandse Zeeklimaat
Klimaat met warme droge zomers en koele vochtige winters.
39
Natuurlijk broeikaseffect
Her vermogen van de aarde om warmte vast te houden in de atmosfeer, dankzij de broeikasgassen.
40
Neerslag
Al het water of ijs da uit de wolken op aarde terechtkomt.
41
Neerslagintensiteit
De hoeveelheid neerslag die er in een bepaald gebied valt.
42
Neerslagverdeling
De spreiding van de neerslag.
43
Nuttige neerslag
Het gedeelte van de neerslag dat na verdamping overblijft.
44
Orkaan
Zware storm met windkracht 12.
45
Passaatwind
Naam voor de wind die waait naar de evenaar.
46
Piekafvoer
Extreem hoge afvoer nadat er veel neerslag gevallen is.
47
Regenschaduweffect
Het gevolg van de situatie dat een gebied in de regenschaduw ligt en dus weinig neerslag krijgt.
48
Regenschaduw
Het droge gebied aan de lijzijde van de berg.
49
Savanne
Tropisch graslandschap met hierover verspreid bomen.
50
Savanne klimaat
Tropisch klimaat met een droge winter.
51
Sneeuwklimaat
Klimaat waar de temperatuur het hele jaar niet boven het vriespunt uitkomt.
52
Steppe
Graslandschap waar geen bomen meer groeien.
53
Steppeklimaat
Droog klimaat.
54
Stuwingsneerslag
Regen die ontstaat doordat de wolken tegen de loefzijde van een berg stuiten en omhoog worden geduwd.
55
Taiga
Het noordelijkste gebied waar nog naaldbomen groeien.
56
Toendraklimaat
Een koud klimaat waarbij in de zomer alleen de bovenste laag van de bodem ontdooit.
57
Tropisch klimaat
Klimaat in de tropen waar het niet kouder wordt dan 18 graden.
58
Tropisch minimum
Permanent lagedrukgebied rond de evenaar.
59
Tropisch regenwoud
Dicht ondoordringbaar bos in een warme en vochtige omgeving.
60
Tropisch regenwoudklimaat
Klimaat waar het gemiddeld altijd warmer is dan 18 graden en waar het hele jaar regen valt.
61
Verdroging
Droger worden van de bodem als gevolg van het dalen van de grondwaterspiegel.
62
Versterkt broeikaseffect
Opwarming van de aarde door de uitstoot van broeikasgassen door mensen.
63
Verzilting
Het zouter worden van de bodem.
64
Waterbalans
De gevallen neerslag min de verdampte neerslag.
65
Waterkringloop
De alsmaar wisselende toestand van water verdampen, condenseren en water in de vorm van neerslag.
66
Weerselementen
De vier verschillende onderdelen van het weer: temperatuur, neerslag, luchtdruk en wind.
67
Wet van Buys Ballot
Lucht stroomt van gebieden met hogere luchtdruk naar gebieden met lagere luchtdruk, met op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuiderlijk halfrond een afwijking naar links.
68
Wind
Luchtstroom langs de aarde van een gebied met een hoge luchtdruk naar een gebied met een lage luchtdruk.
69
Woestijnklimaat
Zeer droog klimaat.
70
Zeeklimaat
Een klimaat dat ontstaat dankzij de zee.
71
Zeewind/ aanlandige wind
Wind van zee naar land.
72
Mesocycloon
Tornado
73
Orkaan
Tropische superstorm met windkracht vanaf 12 en veel regen.
74
Tropische storm
Zware storm met windkracht tussen 8 en 11.