Hoofdstuk 3 Begrippen Flashcards
(67 cards)
Afstromen
Wegvloeien naar een lager gebied.
Aquifer
Een waterhoudende laag in de bodem.
Bemalen
Het wegpompen van het water uit de polder.
Benedenloop
De plek waar een rivier uitmondt in een ander water.
Bodemerosie
Het verdwijnen van de bovenste laag uit de bodem.
Boezem
Tijdelijke opslag van water in een kanaal of een meer.
Bovenloop
De plek waar de rivier begint.
Brak water
Water op de grens van zoet en zout water.
Bron
Plaats waar water uit de grond komt.
Chemische vervuiling
Vervuiling van water doordat er teveel voedingsstoffen in terechtkomen.
Debiet
De hoeveelheid water die op een bepaald punt in de rivier passeert.
Delta
Vertakte riviermonding.
Deltaplan
Het plan om Nederland veilig te maken tegen overstromingen.
Doorlaatbaarheid
Het gemak waarmee de grond het water door laat stromen.
Draineren
Het laten weglopen van overtollig water.
Droogmakerij
Het maken van een polder door een meer of een stuk zee te ontwateren.
Filterende werking
De eigenschap van een grondsoort om de vervuiling uit het water te zeven.
Fossiel water
Grondwater dat in een eerdere periode in een steenlaag is opgesloten. Dit water kan wel duizenden jaren oud zijn.
Gemengde rivier
Een rivier die zowel regenwater als smeltwater afvoert.
Gletsjerrivier
Een rivier die alleen smeltwater afvoert.
Grijs water
Licht vervuild water.
Helmgras
Duinplant waarvan de lange wortels het zand vasthouden.
Hoogwater
Het hoogste niveau van water bij vloed.
Koelwater
Water dat gebruikt wordt om machines af te koelen.