Hoofdstuk 1 Inleiding Recht

Question 1

Wat is recht?

Answer 1

Het recht is het geheel van regels of normen dat het maatschappelijk verkeer in banen leidt en een remedie aandraagt voor de problemen die rijzen waneer mensen zich niet gedragen overeenkomstig hetgeen men van elkaar mag verwachten.

Question 2

Objectieve recht

Answer 2

Het recht als geheel van regels of normen, algemene regelgeving.

Question 3

Subjectieve recht

Answer 3

Het concrete recht van een persoon dat voortvloeit uit het objectieve recht.

Question 4

Positief recht

Answer 4

Het recht dat op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats geldt.

Question 5

Natuur recht

Answer 5

Universeel geldend, hoger of beter recht dat wordt beschouwd als van nature gegeven.

Question 6

Publiekrecht

Answer 6

Verticale verhouding. Regels ten aanzien van de verhouding tussen de burger en overheid.

Question 7

Privaatrecht

Answer 7

Horizontale verhouding. Regels voor de onderlingen verhoudingen tussen personen.

Question 8

Interactiebenadering recht

Answer 8

Recht als spontane ordening.

Question 9

Bevelstheorie recht

Answer 9

Recht als dwangordening.

Question 10

Dwingend recht

Answer 10

Wettelijke regeling waarvan niet mag worden afgeweken.

Question 11

Aanvullend recht

Answer 11

Rechtsregels die van kracht zijn als partijen ter zake niets zijn overgeengekomen.

Question 12

Gewoontrecht

Answer 12

Het ongeschreven recht.

Question 13

Materiële recht

Answer 13

De beschrijvingen van strafbare feiten en straffen.

Question 14

Formele recht

Answer 14

Procesrecht

Question 15

Art. 2 wet op Rechterlijke Organisatie, rechterlijke macht?

Answer 15

Rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad.

Question 16

Overeenkomsten

Answer 16

Afspraken die mensen met elkaar maken.

Question 17

Verbintenissen

Answer 17

De wederzijdse rechten en verplichtingen.

Question 18

Debiteur

Answer 18

Partij die tot iets verplicht is, schuldenaar.

Question 19

Crediteur

Answer 19

Partij die recht heeft op iets, schuldeiser.

Question 20

Obligatoire overenkomst

Answer 20

Verbintenisscheppende overeenkomst.

Question 21

Staatsrecht

Answer 21

Recht dat beschrijft hoe de overheid is georganiseerd.

Question 22

Monarchie

Answer 22

Er staat een koning aan het hoofd van de staat.

Question 23

Constitutionele monarchie

Answer 23

Koning is gevonden aan een grondwet of constitutie.

Question 24

Parlementair stelsel

Answer 24

Systeem van democratische besluitvorming.

Question 25

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

Answer 25

Centrale overheid en lagere overheden hebben regelde en bestuurlijke bevoegdheden.

Question 26

Territoriale decentralisatie

Answer 26

Een lagere overheidsinstelling binnen een bepaald gebied is bevoegd tot uitoefening van een aantal functies.

Question 27

Functionele decentralisatie

Answer 27

Lagere overheidsinstellingen krijgen de bevoegdheid bepaalde belangen te behartigen.

Question 28

Medebewind

Answer 28

Regeling en bestuur aan lagere instellingen zefl.

Question 29

Medebewind

Answer 29

Lagere instelling werkt mee aan uitvoering hogere regeling.

Question 30

Bestuursrecht

Answer 30

Rechtsregels betreffende de overheidsbemoeienis met het maatschappelijk leven.

Question 31

Ultimum remedium (strafrecht)

Answer 31

Het wordt alleen als uiterst redmiddel ingezet.

Question 32

Doleuze delicten

Answer 32

Strafbaar feit bij opzet.

Question 33

Culpoze delicten

Answer 33

Strafbaar feit bij schuld.

Question 34

Waar staat materieel strafrecht?

Answer 34

Wetboek van Strafrecht.

Question 35

Waar staat formeel strafrecht?

Answer 35

Wetboek van Strafvordering.

Question 36

Ideaal recht

Answer 36

Het recht zoals wij zouden willen dat het geldt.

Question 37

Natuurrecht

Answer 37

Het recht dat niet door de mensen is gemaakt.

Question 38

Rechtsbronnen

Answer 38

Wet, gewoonte, rechtspraak en verdrag.

Question 39

Wet in formele zin

Answer 39

Ieder gezamenlijk besluit van regering en Staten-Generaal dat volgens een bepaalde procedure tot stand is gekomen.

Question 40

Wet in materiële zin

Answer 40

Algemene de burgers bindende regelingen.

Question 41

Art. 120 Gw Toetsingsverbod

Answer 41

De rechter mag geen wetten in formele zin toetsen aan de grondwet.

Question 42

Codificeren

Answer 42

Het vastleggen van het recht in wetboeken.

Question 43

Trias-politica leer

Answer 43

De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Question 44

Legisme

Answer 44

Er is alleen plaats voor de wet, niet voor de uitleg van de rechter.

Question 45

Vereisten gewoonten?

Answer 45

Herhaling van gedragingen en overtuiging dat men zich zo moet gedragen als gevolg van een rechtsplicht.

Question 46

Stare-decisis beginsel

Answer 46

Men moet bij gedane uitspraken van hogere rechters blijven.

Question 47

Verdrag

Answer 47

Een schriftelijke overeenkomst, beheerst door het internationale recht, van bindende aard tussen twee of meer staten of volkenrechtelijke instellingen.

Question 48

Pacta sunt servanda

Answer 48

Verdragspartijen zijn verplicht om de verdragen te goeder trouw na te komen.

Question 49

Monisme

Answer 49

Directe doorwerking internationaal recht.

Question 50

Dualisme

Answer 50

Geen directe doorwerking van internationaal recht.

Question 51

Ratificatie.

Answer 51

Bekrachtiging van een verdrag door de regering.