Hoofdstuk 5 Inleiding Recht Flashcards

1
Q

Détournement de pouvoir

A

Misbruik in ambt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Relatieve rechten

A

Rechten die zijn te handhaven tegen een of meer bepaalde personen, te vinden in het verbintenissenrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Absolute rechten

A

Rechten die zijn te handhaven tegenover iedereen. Eigendom, ideeën en goederen. Auteursrecht is een voorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rechtsfeiten

A

Feiten waaraan enig rechtsgevolg is verbonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Feitelijke handelingen

A

Menselijke handelingen met een niet-beoogd rechtsgevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rechtshandelingen

A

Menselijke handelingen met beoogd rechtsgevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Obligatoire overeenkomst

A

Een verbintenisscheppende overeenkomst gesloten door twee partijen of meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Overeenkomst

A

Een afspraak die een verbintenis schept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verbintenis

A

De rechtsbetrekking die het gevolg is van een overeenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pacta sunt servanda

A

Overeenkomsten moeten worden nageleefd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nietig

A

Wanneer de verklaring niet in overeenstemming is met de wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vernietigbaar

A

Wanneer de wil wel in overeenstemming is met de verklaring, maar de wil zich op een onzuivere manier heeft gevormd. Wilsgebreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wilsgebreken

A

Dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dwaling

A

Art. 6:228 BW een van de partijen (of beide) hebben een verkeerd oordeel/beeld gevormd over het voorwerp van de overeenkomst of de persoon met wij hij in zee ging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bedreiging

A

Iemand is tot het sluiten van een overeenkomst gebracht doordat hem vrees werd aangejaagd art. 3:44 lid 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bedrog

A

Het foutief oordeel is bewust opgewekt door de wederpartij art. 3:44 lid 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Misbruik van omstandigheden

A

Een van de partijen heeft door maatschappelijk overwicht pressie kunnen uitoefenen op de ander art. 3:44 lid 4 BW.

18
Q

Eisen dwaling

A

Onjuiste voorstelling, causaal verband, eigenschappen kenbaar, mededeling/zwijgen/wederzijdse dwaling, niet op grond van in het verkeer geldende opvattingen.

19
Q

Eisen bedrog

A

Handelen of nalaten, kunstgrepen, onwaarwaarheid als maatschappelijk onbehoorlijk beschouwen, valse voorstelling wekken.

20
Q

Wanprestatie

A

Tekortkoming die voor rekening van de debiteur komt.

21
Q

Overmacht

A

Tekortkoming die niet voor de rekening van de debiteur komt art. 6:74 BW.

22
Q

Risicoaansprakelijkheid

A

Tekortkoming voor de rekening van de debiteur krachtens de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen art. 6:75 BW.

23
Q

Ontstaan plicht schadevergoeding

A

Niet vervullen contractuele verplichting of overtreding wettelijke gedragsnorm.

24
Q

Onrechtmatige daad

A
  1. Een inbreuk op een recht.
  2. Doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht.
  3. Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
25
Q

Eisen onrechtmatige daad

A

Onrechtmatige daad, schade, causaal verband, toegerekend.

26
Q

Inbreukcriterium

A

Inbreuk op eens anders recht.

27
Q

Plichtcriterium

A

Strijd met des daders rechtsplicht

28
Q

Zorgvuldigheidscriterium

A

Strijd met de in het maatschappelijk verkeer betaamde zorgvuldigheid.

29
Q

Gevaarzetting

A

Het scheppen of laten voortduren van een gevaarlijke situatie.

30
Q

Criteria gevaarzetting

A
  1. Mate van waarschijnlijkheid.
  2. Ernst van de gevolgen.
  3. Kans ongevallen.
  4. Bezwaarlijkheid nemen voorzorgsmaatregelen.
31
Q

Oneerlijke concurrentie

A

Gedragingen die tot gevolg hebben dat de goodwill van een onderneming in strijd met daarvoor in acht te nemen zorgvuldigheidsnormen wordt benadeeld.

32
Q

Voorzienbaarheid

A

Dader aansprakelijk achten voor de schade die redelijkerwijs en naar ervaringsregels te verwachten een gevolg van de onrechtmatige handeling is geweest.

33
Q

Gewone rechtsmiddelen

A

Hoger beroep, verzet, beroep in cassatie.

34
Q

Hoger beroep

A

Het aanvechten van een vonnis bij een hogere instantie.

35
Q

Verzet

A

Protest aantekenen tegen het vonnis bij dezelfde rechterlijke instantie.

36
Q

Beroep in cassatie

A

Vernietiging van een vonnis of arrest door de hoge raad.

37
Q

Verzuim van vormen

A

Schenden van bepaalde procesrechtelijke regels.

38
Q

Schending van het recht

A

Lagere rechter heeft een verkeerde uitleg gegeven aan termen uit de wet.

39
Q

Buitengewone rechtsmiddelen

A

Herziening, in straf- en civiele zaken cassatie in belang der wet en in. civiele zaken derdenverzet en herroeping.

40
Q

Oneigenlijke rechtspraak

A

Voluntaire of vrijwillige rechtspraak. Ondercuratelestelling, voogdij, echtscheiding op verboek van beide, toestemming bepaalde rechtshandelingen, toestemming gehuwden, adoptie.

41
Q

Beginselen burgerlijk procesrecht

A
  1. Openbaarheid van behandeling.
  2. Motivering van de beslissing.
  3. Het horen van beide partijen.
  4. Lijdelijkheid van de rechter.
  5. Verplichte procesvertegenwoordiging.
  6. Onderzoek in twee instanties.
  7. Niet-kosteloosheid van de procedure.
42
Q

Kort geding

A

Versnelde civiele procedure voor zaken waarbij de eiser niet kan wachten op de afloop van een gewone procedure.