Hoofdstuk 13 deel 2 Flashcards

1
Q

waarom kwam de DSM er?

A

Er was nood aan een systeem waarbij je bij elke dokter dezelfde diagnose krijgt, één die valide is, de stoornis staat dus voor een echte ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat staat niet in de DSM?

A

De behandelingsmethode, er staat enkel een diagnose in als richtlijn voor een behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de APA?

A

American Psychiatric Association, een psychiatrische beweging die vertrok vanuit de psychoanalyse, op deze stroming werd de DSM 1 en 2 gebaseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat veranderde in de DSM 3 en 4?

A
  • Acuratere beschrijving van symptomen, zonder speculatie oorzaak-hysterie neurose
  • operationele defenities om subjectief element diagnose naar beneden te halen
  • interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: als je naar verschillende mensen gaat, krijg je steeds dezelfde diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klopt het dat het aantal geestesziek(t)en toeneemt?

A

Neen, het is gewoon de beschrijving die uitgebreider wordt, waardoor meer mensen kunnen gediagnostiseerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke vijf assen wordt een patiënt beschreven?

A
  1. Welke klinische stoornis verstoort het leven en geeft aanleiding tot diagnose en behandeling?
  2. Stabiele, rigide interactiepatronen die functioneren en sociale interactie verstoren
  3. Lichamelijke symptomen
  4. Psychosociale en omgevingsgerelateerde stressfactoren
  5. Global Assesment of Functioning nu en gedurende het voorbije jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de verschillen tussen DSM Vier en vijf?

A
  1. In vijf verdwijnen de assen omdat het onderscheidt tussen as één en twee moeilijk te maken was
  2. In vijf wordt een graduele scoring van de symptomen (op een schaal van één tot tien) toegevoegd
  3. In vijf worden ook de persoonlijkheidsstoornissen gescoord op basis van persoonlijkheidsdimensies (big five)
  4. In vijf worden ook enkele nieuwe stoornissen toegevoegd: binge eating, premenstrual dysmorphic disorder
  5. In vijf worden enkel stoornissen verwijderd: Asperger, narcistische persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voor en nadelen van het graduele scoringssysteem van de symptomen?

A

Voordeel: laat ons toe de ernst en evolutie in te schatten
Nadeel: niemand scoort nul, bijgevolg was niemand perfect gezond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kritieken op de DSM?

A
  1. Medisch model: stoornis is een ziekte
  2. Beschrijvend, geen theoretische basis
  3. Typologie zorgt voor hokjes
  4. Veranderlijk zorgt voor relativiteit
  5. Gedrag wordt te snel als pathologisch gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de kenmerken van stoornissen in de kindertijd?

A

Eén op drie kinderen tussen de vier en achttien jaar vertoont een stoornis, dat betekent niet dat deze ook bij één op drie moeten behandeld worden, slechts 3,5% is voldoende ernstig voor professionele hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stoornissen komen het meest voor in de vroege kindertijd?

A
  • pervasieve ontwikkelingsstoornissen

- taal-en leerproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stoornissen komen het meest voor in de middelste kinderleeftijd

A

aandacht en impulsiviteitsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stoornissen komen het meest voor in de pubertijd

A
  • stemmingsproblemen
  • eet-en lijnproblemen
  • problemen met middelmisbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van autismespectrumstoornis (ASS)

A
  • diagnose vanaf 1,5 jaar
  • 0,6% prevalentie
  • jongens hebben het vier maal meer
  • erfelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van de stoornis ASS?

A
  1. Problemen met sociale interactie:
    - delen moeilijk
    - lage ToM
  2. behoefte aan structuur, herhaling, vast ritme
    - overdreven interesse in één specifiek item
    - repetitief gedrag
  3. symptomen vanaf de vroege kindertijd
  4. ernstige beperking voor het dagelijks functioneren
  5. Onafhankelijk maar dikwijls (75%) geassocieerd met verstandelijke handicap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van hoogfunctionerende ASS (asperger)?

A
  • ontbreken beperking taal en cognitieve vermogen
  • houterig
  • trage motorische ontwikkeling, stuntelig
  • soms extreme feitenkennis over geïsoleerd domein
  • last van figuurlijke taal, pragmatiek
17
Q

Wat is de prevalentie van stoornis alcoholgebruik?

A

6,7% mannen, 1,3% vrouwen

18
Q

Wat zijn de oorzaken van stoornis alcoholgebruik?

A
  • zelfrapportering: stressreductie
  • erfelijkheid (1/3e)
  • gezinsomstandigheden (1/3e)
  • leerprocessen