hoofdstuk 5 Flashcards
(29 cards)
Wat is het verschil tussen puberteit en adolescentie?
Biologische veranderingen die leiden tot volwassen gestalte en seksuele rijpheid (10-15 jaar).
Overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid (10-20 jaar).
Welke invloed hebben geslachtshormonen op de puberteit?
Oestrogenen: Meer bij meisjes, ontwikkeling van vrouwelijke kenmerken.
Androgenen (vb. testosteron): Meer bij jongens, spierontwikkeling en mannelijke kenmerken.
Wat is synaptisch snoeien en wat is het effect hiervan?
Synaptisch snoeien: Verwijderen van ongebruikte verbindingen in de hersenen.
Effect: Versterking van connecties tussen hersengebieden, betere aandacht en zelfregulatie.
Waarom slapen adolescenten later, en wat zijn de gevolgen van slaaptekort?
Biologische veranderingen en sociale gewoonten (uitgaan, schermtijd).
Gevolgen: Slechtere schoolresultaten, humeurigheid, risicogedrag.
Noem de primaire geslachtskenmerken bij jongens en meisjes.
Jongens: Rijping van voortplantingsorganen, spermarche.
Meisjes: Rijping van voortplantingsorganen, menarche.
Wat ontdekte Margaret Mead over adolescentie?
Adolescentie is niet universeel turbulent; culturele invloeden spelen een grote rol in hoe jongeren deze periode ervaren.
Wat is hypothetisch-deductief redeneren volgens Piaget?
Het vermogen om hypotheses af te leiden uit een algemene theorie en deze systematisch te testen
Wat is een imaginair publiek in de adolescentie?
Het idee dat anderen constant op hen letten, wat leidt tot gevoeligheid voor kritiek en nadruk op imago.
Wat is een persoonlijke legende?
Het geloof van adolescenten dat hun gevoelens en ervaringen uniek en onbegrijpelijk zijn voor anderen.
Wat zijn de gevolgen van vroege rijping bij jongens en meisjes?
Jongens: Zelfvertrouwen, populariteit, positief lichaamsbeeld.
Meisjes: Onzekerheid, deviant gedrag, negatief lichaamsbeeld.
Wat is het Heinz-dilemma in Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling?
Een moreel dilemma over het al dan niet stelen van een geneesmiddel om iemands leven te redden, gebruikt om moreel redeneren te beoordelen.
Welke niveaus beschrijft Kohlberg in zijn theorie van morele ontwikkeling
Preconventioneel.
Conventioneel.
Post-conventioneel.
Wat zijn internaliserende problemen in de adolescentie?
Problemen die naar binnen gericht zijn, zoals angst, depressie en sociale terugtrekking.
Wat is co-ruminatie in vriendschappen?
Excessief bespreken van problemen met vrienden, wat kan leiden tot verhoogde stress en depressie.
Wat zijn cliques en crowds?
Cliques: Kleine groepen van 5-7 goede vrienden.
Crowds: Grotere groepen gebaseerd op reputatie en stereotype.
Welke factoren beïnvloeden zelfwaardering tijdens de adolescentie?
Democratische opvoeding.
Aanmoediging door leraren.
Steun van vrienden.
Wat is het verschil tussen heteronome en autonome moraal volgens Piaget?
Heteronome moraal: Strikte gehoorzaamheid aan regels.
Autonome moraal: Regels zijn veranderlijk en gebaseerd op sociale afspraken.
Wat is metacognitie?
Denken over denken; het vermogen om je eigen cognitieve processen te begrijpen en te reguleren.
Welke twee wegen naar delinquentie worden onderscheiden?
Vroeg beginnen: Gedrag begint in de lagere school, vaak door biologische en opvoedingsfactoren.
Laat beginnen: Gedrag start rond de puberteit, vaak door peerinvloeden.
Wat zijn de voordelen van intieme vriendschappen in de adolescentie?
Zelfexploratie.
Omgaan met stress.
Basis voor latere intieme relaties.
Wat zijn de kenmerken van identiteitsvorming volgens Erikson?
Bepaalt wie je bent, wat je belangrijk vindt, en je richting in het leven.
Komt tot uiting in domeinen zoals beroep, relaties, en idealen.
Wat is het verschil tussen identiteitscrisis en identiteitsverkenning?
Identiteitscrisis: Tijdelijke verwarring tijdens experimenteren met alternatieven.
Identiteitsverkenning: Geleidelijke aanpak van identiteitsvorming zonder crisis.
Wat is de rol van peers in identiteitsvorming?
Peers bieden een veilige omgeving voor sociale interactie en exploratie van identiteitskeuzes.
Wat zijn de lange-termijn gevolgen van vroege rijping bij meisjes?
Stabiliteit in problemen zoals slechte relaties met familie, kleinere sociale netwerken en minder levenstevredenheid.