Hoofdstuk 5: politiek en democratie Flashcards

(32 cards)

1
Q

democratie

A

Bestuursvorm waarbij het volk bepaald hoe het (openbare) leven wordt geregeld. Een staatsbestuur van, door en voor het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vormen van democratie

A

-directe democratie
-indirecte democratie
-deliberatieve democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Directe democratie (rechtstreekse democratie)

A

Bestuursvorm waarbij burgers zelf direct invloed uitoefenen op het wetgevingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

indirecte democratie (representatieve democratie)

A

Bestuursvorm waarbij de wetgevende macht door burgers wordt overgedragen aan een volksvertegenwoordiging (parlement).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deliberatieve democratie

A

Vorm van publieke besluitvorming waarin informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basisprincipes van de democratie

A
  • sociaal contract
  • vrije, eerlijke verkiezingen
  • individuele autonomie
  • erkenning van basisvrijheden/ rechten
  • gelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom moet de politieke macht verdeeld worden?

A

-machtsmisbruik voorkomen
-vrijheden van burgers garanderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

trias politica

A

-wetgevende macht
-uitvoerende macht
-rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

checks-and-balances

A

elke macht controleert de andere machten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wetgevende macht

A

-verantwoordelijk voor het maken van wetten
-controleert de uitvoerende macht
-opgenomen door het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parlement (definitie)

A

vergadering van verkozenen die het volk vertegenwoordigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit bestaat het parlement

A

-kamer van volksvertegenwoordigers
-senaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken kamer van volksvertegenwoordigers

A

-Dynamisch
-Speelt in op actualiteit
-groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerken senaat

A

-bezadigd
-meer op achtergrond
-rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorsprong tweekamerstelsel

A

-13e eeuw: Engeland
-Hogerhuis (house of lords): vertegenwoordiging van de adel (senaat)
-Lagerhuis (house of commons): vertegenwoordiging van het gewone volk (kamer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom twee kamers?

A

-Traditie
-balans (revolutionaire tendens van kamer tegengaan)
-eerlijke verdeling van macht (invloed van dunbevolkte staten garanderen)

17
Q

uitvoerende macht

A

-regering
-eerste minister+ groep van ministers en kabinetten
-soms ligt uitvoerende macht ook bij staatshoofd (monarch of president)

18
Q

taken regering

A

-voert de beslissingen van het parlement uit
-denkt na over beleid en voert wetsvoorstellen in bij parlement

19
Q

rechterlijke macht

A

-rechtbanken en gerechtshoven waken over naleven van wetten door burgers
-rechtbanken moeten autonoom kunnen oordelen
⮕steeds voor het leven benoemen
-hooggerechtshof is controleorgaan voor parlement, regering en rechtbanken

20
Q

rechtszekerheid

A

waarborg dat de rechtspraak volgens bepaalde objectieve normen verloopt

21
Q

rechtsgelijkheid

A

principe dat stelt dat iedereen gelijke rechten heeft en dat iedereen zich aan de wet moet houden

22
Q

basisprincipes voor de rechtstaat

A

-grondwet (constitutie)
-grondrechten
-scheiding der machten
-legaliteitsbeginsel

23
Q

grondwet (consitutie)

A

reeks van wetten waarin onder meer is vastgelegd hoe de macht verdeeld is en de instellingen werken

24
Q

grondrechten

A

aanspraken en vrijheden die de burger heeft tegenover de overheid

25
legaliteitsbeginsel
principe dat stelt dat alles wat de overheid doet, gebaseerd moet zijn op de wet en dat nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden toegepast (nulla poena-beginsel)
26
rechtstaat
de regels zijn voor iedereen geldig
27
rechtstaat zonder democratie
- overheid houdt zich aan de vooraf opgestelde regels - respecteert grondrechten van burgers - overheid is niet democratisch verkozen - regels zijn niet democratisch vastgelegd
28
dictatuur (def)
bestuursvorm waarin één persoon of één groep mensen alle macht in handen heeft
29
kenmerken dictatuur
- geen vrije, eerlijke verkiezingen - onderdrukking van de bevolking - geen vrije media - corruptie - geen rechtszekerheid (recht in dienst van machthebbers) - regime vaak gesteunde door bepaalde groepen in de samenleving - grote rol voor geheime dienst en leger - cultuur van persoonsverheerlijking (bijeenkomsten, tv, portretten, standbeelden, ...)
30
theocratie (def)
staatsvorm waarin alle gezag regelrecht van God afgeleid is en door geestelijke gezagsdragers wordt uitgeoefend of gecontroleerd
31
kenmerken theocratie
-religieuze leider en politieke leider zijn dezelfde -politieke leiders zijn ondergeschikt aan religieuze leiders
32
oligarchie
bestuursvorm waarbij de macht in handen is van een kleine groep mensen