hoofdstuk 6: basisbeginselen van de politiek Flashcards

(40 cards)

1
Q

unitaire staat (eenheidsstaat)

A

systeem met één centrale overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gecentraliseerde eenheidsstaat

A

staat waarin de centrale overheid alle macht bij zich houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gedecentraliseerde eenheidsstaat

A

staat waarin de centrale overheid bepaalde beslissingen delegeert aan hiërarchisch lagere bestuursorganen of overheidsdiensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

federale staat (bondstaat) def

A

staat met een gemeenschappelijke grondwet waarin de deelstaten heel uitgebreide bevoegdheden hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken federale staat

A
  • soevereine beslissingsmacht is verdeeld over het geheel en de deelstaten
  • de verdeling is gevat in een gemeenschappelijke grondwet
  • shared rule
  • self rule
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

shared rule

A

deelstaten zijn nodig om federale beslissingen te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

self rule

A

deelstaten kunnen zonder inmenging van de staat hun eigen beleid voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

confederatie (statenbond) def

A

verbinding tussen onafhankelijke staten die hun autonomie en soevereiniteit behouden, maar die bij verdrag overeenkomen om bepaalde aangelegenheden gemeenschappelijk te regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken confederatie (statenbond)

A
  • elke staat een eigen grondwet
  • gemeenschappelijke beslissingen enkel bij unanimiteit
  • elke staat behoudt het recht om uit de confederatie te stappen
  • vaak een tussenfase in centraliserings- of ontbindingsproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

staatshervormingen België

A
  • 1960: Taalgrenzen en taalgebieden vastleggen
  • 1970: eerste staatshervorming: 3 cultuurgemeenschappen met eigen parlement
  • 1980: tweede staatshervorming: 3 gemeenschappen (persoonsgebonden aangelegenheden), 2 gewesten (plaatsgebonden aangelegenheden)
  • 1988: derde staatshervorming: uitbreiding van bevoegdheden, oprichting Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  • 1993: vierde staatshervorming: België als volwaardige federale staat, meer bevoegdheden voor deelstaten+ eigen verkiezingen
  • 2001: vijfde staatshervorming: lambermontakkoorden, meer bevoegdheden voor deelstaten
  • 2011: zesde staatshervorming: vlinderakkoord, meer bevoegdheden voor deelstaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

confederalisme volgens N-VA

A

=autonomie voor Vlaanderen en Wallonië en minimale federale bevoegdheden
- noodzakelijk omdat er sprake is van twee democratieën
- noodzakelijk om de versnippering van bevoegdheden tegen te gaan
- andere partijen vinden splitsing van België te hard, dus vormt zo een zachter alternatief
- probleem: wat met Brussel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Confederalisme volgens anderen

A
  • noodzakelijk omwille van dalend vertrouwen in overheid
  • noodzakelijk omwille van financieringsprobleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bezwaren + praktische problemen confederalisme

A
  • Financiële moeilijkheden voor Wallonië en Brussel (economische activiteit)
  • onenigheid bij Vlaamse partijen
  • tweederde meerderheid parlement + meerderheid in gewesten/ gemeenschappen
  • niemand neemt de leiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom neemt N-VA niet de leiding

A
  • toen: stilzwijgende afspraak met regeringspartners (open VLD, MR, CD &V)
  • nu: in oppositie (federaal)
  • niet elke Vlaamse partij wil defederaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

def breuklijn

A

dieperliggend en structureel conflict in de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

soorten breuklijnen (Lipset &Rokkan)

A
  • centrum-periferie
  • kerk-staat
  • arbeid-kapitaal
  • stad-platteland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Breuklijn van Ronald Inglehart

A

traditioneel-postmodern

18
Q

breuklijn Hanspeter Kriesi

A

winnaars vs verliezers van globalisering

19
Q

def freezing hypothesis

A

Breuklijnen krijgen een permanent karakter ook al verdwijnt het conflict

20
Q

soorten verzuilingen

A
  • katholieke zuil
  • socialistische zuil
  • liberale zuil
21
Q

hoe is er vandaag sprake van ontzuiling

A
  • verschillen tussen zuilen zijn afgezwakt, minder radicaal
  • burgers kunnen kiezen tussen zuilen en doen dat ook
  • kranten zijn geen spreekbuis van politieke partij, maar objectieve berichtgevers
22
Q

soorten liberalisme

A
  • politieke liberalisme
  • economische liberalisme
23
Q

kenmerken politieke liberalisme

A
  • individu bepaalt macht overheid ⮕ natuurlijke rechten beschermen
  • rechtvaardigheid
    -gelijk geboren
    -dezelfde waarden
    -dezelfde basisrechten
  • verlichting ⮕ elk individu rationeel
  • mogelijkheid eigenbelang nastreven ⮕eigen leven vorm geven
24
Q

kenmerken economisch liberalisme

A
  • vrijheid centraal
  • vrije markt ⮕ evenwicht vraag & aanbod
  • samen met kapitalisme
25
kernideeën socialisme
- (economische) gelijkheid - belangen van arbieders - sociale opstanden = tegenreactie van onderdrukte klasse tegen onderdrukkende klasse - ultieme doel: samenleving zonder klassen
26
def emancipatie
streven naar gelijke kansen en rechten voor iedereen
27
kenmerken collectivistisch socialisme
- mens in essentie sociaal wezen - gemeenschap belangrijk - individuele rechten afstemmen - samenwerking actieve rol overheid
28
def conservatisme
politieke, ethische en culturele gezindheid die zich grondvest op de traditie
29
kernideeën conservatisme
- belang & kracht tradities: benadrukken bestaande maatschappelijke normen - samenleving cruciaal: -zorgt voor: identiteit, zekerheid, veiligheid -centraal: familie ⮕ cohesie, identiteit - pessimistisch mensbeeld: -wantrouwen de vrijheid & gelijkheid als principe -sociale gelijkheid= onmogelijk en niet wenselijk - maatschappelijke elites -elke groep i/d samenleving ⮕eigen kwaliteiten, plaatsen, verantwoordelijkheden -moet blijven bestaan: -belichamen traditionele waarden & normen -veiligstellen voor de toekomst
30
kernideeën christenendemocratie
- personalisme - inzetten voor eigen welzijn, verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor elkaar - overheid ⮕ aanvullende rol, enkel bij problemen die natuurlijke gemeenschappen overstijgen - centrale plaats van de mens
31
def personalisme
visie die er van uitgaat dat de waardigheid van de mens het hoogste goed is
32
principe van de subsidariteit
principe dat beslissingen moeten worden genomen op het niveau dat daartoe het meeste geschikt is
33
kernideeën nationalisme
- natie, volk centraal - stellen staat als politieke eenheid ⮕ moet voortvloeien uit sociale -culturele eenheid - soevereiniteit voor natie - verschillen opzij zetten
34
kenmerken nationalisme
- collectief karakter: samenhorigheidsgevoel ⮕ bestrijden van interne problemen - afzetten tegen buitenstaanders
35
kernideeën fascisme
- strikte hiërarchie, autoritaire politiek, verheerlijking van geweld - absoluut elitair leiderschap - propaganda ⮕ massa bereiken en mobiliseren - sterk raciale component - anti-ideologie: tegen liberalisme, socialisme, kapitalisme,... - ultranationalistisch: gelooft in superioriteit van eigen natie ⮕ geen respect, maar dominantie voor andere culturen
36
kernideeën ecologisme
- duurzaamheid: ecologische economie, generaties - sociale rechtvaardigheid: socialisme, ecologische schuld= 0, ecologische dimensie ⮕meer geld voor gemeenschap - democratische houding: verandering politiek, herverdeling hulpbronnen, wereldburgerschap ⮕ecologisch basis/ burger rechten
37
linkse partij
- gewone burger - progressief - macht van regime breken
38
rechtse partij
- gegoede burgerij - conservatief - behoud van regime
39
sociaaleconomische as
- focus op economie en rol van de staat - links: sterke staat, herverdeling van rijkdom, uitgesproken gelijkheidsbeginsel - rechts: economische vrijheid, individuele verantwoordelijkheid, beperkte rol staat
40
sociaal-culturele as
- focus op normen en waarden - links: progressief, vrij en zacht beleid (niet repressief) - rechts: behoudsgezind, conservatief, autoritaire beleid