Hoofdstuk. 6 Flashcards
(97 cards)
1
Q
La dispute
A
De ruzie
2
Q
Le truc
A
Het ding
3
Q
Le conseil
A
Het advies
4
Q
Discuter
A
Praten
5
Q
Expliquer
A
Uitleggen
6
Q
Changer
A
Veranderen
7
Q
Essayer
A
Proberen
8
Q
Être en train de
A
Bezig zijn met
9
Q
Tu crois?
A
Denk je?
10
Q
C’est dur
A
Het is moeilijk
11
Q
J’en suis sûr(e)
A
Ik ben er zeker van
12
Q
Tu as raison
A
Je hebt gelijk
13
Q
Tu me manques
A
Ik mis je
14
Q
Ne t’inquiète pas
A
Maak je geen zorgen
15
Q
Qu’est-ce qui s’est passé?
A
Wat is er gebeurt
16
Q
Depuis
A
Sinds
17
Q
La semaine
A
De week
18
Q
L’autre jour
A
Onlangs
19
Q
Parfois
A
Soms
20
Q
Un peu
A
Een beetje
21
Q
Trop
A
Te, te veel
22
Q
En ce moment
A
Op dit moment
23
Q
Tout de suite
A
Meteen
24
Q
Compliqué(e)
A
Ingewikkeld
25
Quelques
Enkele, een paar
26
Hereux, -se
Gelukkig
27
Malheureux, -se
Ongelukkig
28
Arrogant(e)
Arrogant
29
Jaloux, -se
Jaloers
30
Il/ Elle s’est faché
Hij/zei is boos geworden
31
Têtu(e)
Koppig
32
Seul(e)
Alleen
33
Divorcé(e)
Gescheiden
34
Longtemps
Lange (tijd)
35
Je vis
Ik leef
36
La salle bains
De badkamer
37
La chambre
De slaapkamer
38
La maison
Het huis
39
L’ainé(e)
De oudste
40
Chacun(e)
Ieder, elk
41
Suffisant(e)
Voldoende
42
Faire la queue
In de rij staan
43
Le secret
Het geheim
44
L’attention
De aandacht
45
Le bruit
Het lawaai
46
Le cœur
Het hart
47
Partager
Delen
48
Protéger
Beschermen
49
Faire partie de
Deel uitmaken van
50
En se dispute
We maken ruzie
51
à cause de
Vanwege
52
La solidarité
De saamhorigheid
53
Le miroir
De spiegel
54
Se maquiller
Zich opmaken
55
Je me lève
Ik sta op
56
Je m’habille
Ik kleed me aan
57
Je déjeune
Ik lunch
58
Je rentre
Ik kom thuis
59
Je me couche
Ik ga slapen
60
L’emploi du temps
Het rooster
61
L’entrainement
De training
62
Fatigué(e)
Moe
63
Faire la grasse matinée
Uitslapen
64
65
Lundi
Maandag
66
Mardi
Dinsdag
67
Mercredi
Woensdag
68
Jeudi
Donderdag
69
Vendredi
Vrijdag
70
Samedi
Zaterdag
71
Dimanche
Zondag
72
Vers
Rond (tijd)
73
Jusqu’à
Tot
74
La météo
Het weer(bericht)
75
Le défi
De uitdaging
76
La moitié
De helft
77
La chose
Het ding
78
Déçu(e)
Teleurgesteld
79
Injuste
Oneerlijk
80
C’était
Het was
81
Perdu
Verloren
82
En Cas de
In het geval van
83
En même temps
Tegelijkertijd
84
En direct
Live
85
Verser
Schenken
86
Le nouvel an
Het nieuwe jaar
87
Le membre
Het lid
88
La tradition
De traditie
89
Le temps
De tijd, het weer
90
Rire
Lachen
91
Devenir
Worden
92
Ainsi
Zo, op die manier
93
Ensuite
Vervolgens
94
Petit à petit
Stukje bij beetje
95
La bataille
De strijd
96
La joie
De blijdschap
97
Valable
Geldig
