Hoofdstuk 8 Flashcards
(100 cards)
1
Q
de file
A
traffic jam
2
Q
verkeer, het
A
traffic
3
Q
volhouden
A
to mantain
4
Q
zich vervelen
A
being bored
5
Q
aan boord
A
on board
6
Q
achtergrond, de
A
background
7
Q
bemanningslid, het
A
crewmember
8
Q
bericht, het (nieuwsbericht)
A
message (news report)
9
Q
de generatie
A
generation
10
Q
gewond
A
to get hurt
11
Q
gesondheid
A
health
12
Q
inademen
A
breathe in
13
Q
de infectie
A
infection
14
Q
inzittende, de
A
occupant
15
Q
kanker
A
cancer
16
Q
krantenkop, de
A
newspaper headline
17
Q
longen, de
A
lungs
18
Q
de migratie
A
migration
19
Q
neerstorten
A
crash
20
Q
onderzoeker
A
researcher
21
Q
ongeluk, het
A
the accident
22
Q
opnemen
A
hospitalize
admission
23
Q
overleven
A
to survive
24
Q
publiceren
A
to publish
25
speelplats, de
playground
26
tabak, de
tobacco
27
uurloon, het
wage per hour
28
vallen
to fall
29
verklaren
to explain
30
verzwakt
weakened
31
volwassene
adult
32
de wereld
the world
33
band, de
the tire
34
doorgaan
to continue
35
doorgeven
pass along
36
het geval
case
37
herhaling, de
repetition
38
knooppunt, het
conjunction
the meeting point
39
lek
hole
40
mededeling, de
announcement
41
menen
to mean
42
op weg zijn naar
on my way to
43
perron, het
platform
44
reiziger, de
traveler
45
rekening houden met
to take into account
46
rennen
run
47
stilstaan
standing still
48
technisch
technical
49
verschijnen
to appear
50
verschrikkelijk
terrible
51
vertraging, de
the delay
52
vervoer, het
transport
53
Zich ergeren aan iets
To be annoyed by something
54
af en toe
once in a while
55
afkoelen
cooling down
56
afnemen
to decrease
57
afwisseling, de
variety
58
behoorlijk
quite
fairly
59
bewolkt
cloudy
60
bui, de
rain shower
61
dooien
to melt
62
erg
very
serious
63
gedoe, het
hassle
64
graad
Degrees Celsius
65
Heel
Very
66
Herfst
Autumn
67
ijs
ice
68
de kans
the chance
69
koud
cold
70
onweer, het
thunderstorm
71
oosten, het
EAST
72
opklaring
clarification
73
paraplu, de
umbrella
74
de plant
the plant
75
schijnen
to shine
76
sneew, de
snow
77
stevig
strong
firm
78
storm, de
storm
79
terras, het
the terrace
80
uitdrukking, de
expression
81
voorjaar, het
spring
82
voorlopig
for now
83
vriezen
to freeze
84
vrolijk
cheerful
happy
85
waaien
to blow
86
het weer
the weather
87
weersverwachting, de
forecast
88
wennen aan
get used to
89
westen, het
WEST
90
de wind
the wind
91
de winter
the winter
92
wisselvallig
changing weather
93
de wolk
the cloud
94
wolkenvelden, de
cloudfields
95
de zomer
summer
96
de zon
the sun
97
zich haasten
to rush
to hurry
98
zich voelen
to feel
99
de reiden
the cause
100
sneewen
to snow
