Hoofdstuk 9 - Fysieke en Cognitieve ontwikkeling in de lagere schoolleeftijd Flashcards

(53 cards)

1
Q

Welke GROEITREND zet zich verder?

A

De cephalocaudale trend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vanwaar komt de GROTE LENIGHEID?

A

De ligamenten zijn nog niet stevig vastgehecht aan de beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe omschrijven we de LICHAAMSGROEI in de lagere schoolleeftijd?

A

Trage fysieke groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek MYOPIE en bespreek de INCIDENTIE

A

Moeilijk ver kijken

1/4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is er vaak SLECHTE VOEDING rond de lagere schoolleeftijd?

A

De kinderen eten steeds minder samen met de ouders omdat ze tijd investeren in hobby,’s wanneer ze thuis zijn eten ze meer groenten en fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is OBESITAS?

A

Meer dan 20% gewichtstoename in gemiddeld lichaamsgewicht naargelang geslacht en leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de OORZAKEN van obesitas?

A
  • genetica
  • lage SES: meer stress en gebrek aan kennis (weten niet wat gezond is)
  • overvoeding: elk ongemak is signaal voor voeding, kinderen leren niet eigen honger aan te voelen en eten intern te reguleren
  • ongezonde voeding als beloning gebruiken
  • minder fysiek actief en meer tv kijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de GEVOLGEN van obesitas?

A
  • stereotype beeld: lui, lelijk, onzeker en niet sociaal aanvaard
  • emotionele problemen= depressie, lager welzijn
  • kans op obesitas als volwassene
  • gezondheidsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de BEHANDELING voor obesitas?

A
  • familiale kwestie
  • scholen
  • > Focus op veranderen levensstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke 4 domeinen gaat de RUWE MOTORISCHE ONTWIKKELING erop vooruit?

A
  1. Flexibiliteit/ elasticiteit (stijgen)
  2. Evenwicht (vergroot)
  3. Snelheid en behendigheid (neemt toe)
  4. Kracht (neemt toe)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke domeinen gaat de FIJNE MOTORISCHE ONTWIKKELING erop vooruit?

A
  • Alfabet

- Tekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de GESLACHTSVERSCHILLEN omtrent de motorische ontwikkeling?

A

Meisjes: beter in fijne motorische vaardigheden
Jongens: ruwe motorische vaardigheden die kracht vergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaraan zijn de geslachtsverschillen te WIJTEN?

A

Aan genetische verschillen maar ook de omgeving de kan reageren op de stereotype wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe stimuleren SPELLETJES de ontwikkeling?

A
  • Toename in perspectief innemen
  • Samen ontdekken welke regels goed zijn en welke niet
  • Inzicht in wat fairheid en rechtvaardigheid betekent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op wat BASEREN lagere schoolkinderen hun OORDEEL?

A

Op mentale bewerking (operaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 4 VAARDIGHEDEN ontwikkelen kinderen?

A
  • Conservatie
  • Centratie
  • Classificatie
  • Spatiaal denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is CONSERVATIE?

A

De idee dat bepaalde fysieke eigenschappen van voorwerpen dezelfde blijven, zelfs wanneer hun uiterlijke verschijningsvorm verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is CENTRATIE?

A

Aandacht richten op één aspect en de andere verwaarlozen (bv. enkel de hoogte en niet de breedte van het glas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is DECENTRATIE?

A

Focussen op meerdere aspecten van het probleem en ze met elkaar in verband brengen, eerder dan zich op één aspect te richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn TRANSFORMATIES?

A

Het vermogen om het proces dat tussen begin- en eindtoestand zit in acht te nemen en te gebruiken bij de beoordeling van de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is OMKEERBAARHEID?

A

Het vermogen om te denken in een reeks van stappen en in gedachten de richting omkeren en weer op het uitgangspunt terugkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verandert CLASSIFICATIE in de lagere schoolleeftijd?

A
  • Bewustzijn van hiërarchie in classificatie: focussen op 3 soorten relaties tegelijk
  • Klasseren verloopt vlotter: sorteren van objecten op basis van bepaalde criteria
23
Q

Hoe dient een OPLOSSING GEVONDEN te worden?

A

Door middel van logisch denken en niet door gissen en missen

24
Q

Wat is SPATIAAL REDENEREN?

A

Dit draait om het begrip van ruimte

25
Hoe EVOLUEERT spatiaal redeneren?
5-6: kind kan geen objecten benoemen links of rechts van andere personen 7-8: mentale rotatie: ruimtelijk standpunt van de andere kan ingenomen woren
26
Wat is een COGNITIEVE KAART
Mentale representaties van bekende plaatsen
27
Wat is een RUIMTELIJKE WANDELING (+ VANAF WANNEER?)
Uitleggen van de weg aan anderen: duidelijk en goed georganiseerd Vanaf 8 à 10 jaar
28
Wat is SERIATIE?
De capaciteit om items lang een kwantitatieve dimensie te ordenen: (6 - 7 jaar)
29
Wat is een TRANSITIEVE INTERFERENTIE?
Het uitvoeren van mentale seriatie of ordening
30
Wat zijn de VOORWAARDEN voor georganiseerd en logisch denken?
- Concrete info die waarneembaar is | - Niet met abstracte categorie
31
Hoe beïnvloed de CULTUUR observatie?
In niet westerse culturen: vaak later verworven
32
HOE ontwikkelt LOGISCH DENKEN?
Niet spontaan, door invloeden van opleiding, context en cultuur
33
Wat is het GEVOLG van cognitieve schema's die GEAUTOMATISEERD worden?
Er is meer plaats in het werkgeheugen, oudere schema's gaan we combineren of integreren
34
Wat is COGNITIEVE INHIBITIE?
Capaciteit om irrelevante informatie te verwerven
35
Welke SOORTEN aandacht onderscheiden we?
1. Selectief (focus op relevante info) 2. Flexibel (sorteren op 2 dimensies) 3. Planmatig: - Gestructureerde aanpak - Systematische vgl - Leren van ouderen
36
Wat zijn GEHEUGENSTRATEGIEËN?
Bewuste strategieën om info te onthouden
37
Wat is HERHALEN (+ KENMERKEN)?
Voor zichzelf herhalen van de informatie - Vanaf het begin lagere schoolleeftijd - Enkel eerste woord, daarna reeks
38
Wat is ORGANISEREN (+WANNEER)?
Het groeperen van items die tot dezelfde categorie behoren - Vanaf het begin lagere schoolleeftijd
39
Wat is ELABORATIE (+ WANNEER)?
Relatie/gedeelde betekenis tot stand brengen tussen twee of meer stukken informatie die NIET tot dezelfde categorie behoren - EINDE lagere schoolleeftijd (meer WG nodig)
40
WAAROM zijn organisatie en elaboratie EFFECTIEVER?
Je kan beter herhalen; Je maakt koppels waardoor je minder chunks nodig hebt in het WG
41
HOE kan het VERSCHIL tussen kenners vs niet kenners in het herinneren van items worden VERKLAARD?
- De rol van de aanwezige kennis | - Rol van motivatie
42
Wat is de CULTURELE INVLOED op herinneren?
In het westen worden mentale strategieën meer aangemoedigd (versjes)
43
Wat is METACOGNITIE?
De capaciteit om te denken over het eigen denken wordt uitgebreid en meer verfijnd
44
Wat zijn MENTALE INTERFERENTIES?
De bron van kennis
45
Wat is: TWEE-ORDE FALSE BELIEF?
1e orde: zelf denken over het denken van een ander 2e orde: nadenken over hoe iemand anders denkt over het denken van een ander
46
Wat is COGNITIEVE ZELFREGULERING?
Het proces van het continu opvolgen van de vooruitgang in de richting van het gestelde doel, problemen detecteren en oplossingen zoeken
47
Joe kunnen ouders en opvoeders HELPEN bij de cognitieve zelfregulering?
- suggereren goede strategieën en uitleggen waarom ze werken - academische elf efficaciteit(: het gevoel dat als ze iets niet begrijpen, ze de nodige inzichten hebben in het denken om het in de volgende fase wel te weten) vs aangeleerde hulpeloosheid
48
Hoe ontwikkelt de WOORDENSCHAT
Structuur van complexe woorden analyseren Begrijpen vanuit een context
49
Hoe ontwikkelt de GRAMMATICA?
- Gebruik van passieve zinnen | - Infinitiefzinnen worden beter begrepen
50
Wat is PRAGMATIEK?
Communicatieve aspecten van taal
51
Duid: ze gaan meer GEORGANISEERDE VERHALEN vertellen
- Topic gefocuste stijl | - Associatieve stijl
52
Op welke verschillende MANIER kan men 2 talen leren?
- Beide talen tegelijk - Eerst de eerste taal, dan de tweede - Gevoelige periode in kindertijd
53
Wat zijn de POSITIEVE gevolgen op de ontwikkeling van het leren van twee talen
- Aandacht redeneren, conceptvorming, flexibiliteit | - Meer nadenken over taal