hoorcollege 1 06-02-2024 Flashcards

1
Q

CGT, cognitieve gedragstherapie

A

Zeer effectief voor meerdere problemen. Zeer goed effect te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verwachting van de professional

A

Blijf op de hoogte van de recente richtlijnen, voorgeschreven behandelingen en denkwijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behandeling

A

Bewust toepassen van kennis, procedures en methodes, maar ook kunde, kan he het proces regisseren met als doel een gewenste situatie te realiseren: het normatieve gezichtspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Therapie cyclus

A

Na indicatie, planning, uitvoering, beoordeling van het effect mogelijk nieuwe cyclus starten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnostische cyclus

A

Zicht op de cliënt en wat speelt er met verklarende factoren, wat is het beste in deze context om te helpen. Dit gaat allemaal vooraf aan de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Indicatie analyse

A

Scharnierpunt tussen diagnostiek en behandeling, een verantwoorde (wetenschappelijke) aanpak van het probleem. Oog voor de beschermende en risico factoren. Dit lijdt tot een indicerende diagnose voor een type interventie om het doel te bereiken dat cliënt en prof. willen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Trechter model

A

verfijning van de indicatie analyse, verfijnde doelstelling, hier moet op een bepaald punt de behandeling toe hebben geleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aanbevelingen

A

Steunen op theoretische kennis, maar ook op empirische kennis, wat was eerder in soortgelijke sitautie effectief, dit lijdt tot een type interventie en een globaal doel, waarna de therapie cyclus start.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Regulatieve cyclus

A

De diagnostische en de therapie cyclus samen vormen de regulatieve cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom de regulatieve cyclus

A

Modelmatige wijze van problematische situaties op te lossen. Hoe effectief is de geboden hulp. Deze is beter geschikt om de hulpverlening te beoordelen op verandering, empirisch is vooral beschrijvend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat vindt Martine over de inzet van interverntie

A

Zo kort al moet en zo veel als nodig is. Gewoon waar het kan, bijzonder waar het moet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe gebruik je de regulatieve cyclus

A

Stapsgewijs de cyclus doorlopen, elke stap dient een ander doel. Je bouwt beslismomenten in. Je beslissing stuurt je handelen. Voortgang moet bewaakt worden door onderzoek momenten. (Emiprische subcycli) “predicatieve cycli” steeds terugkerende beslismomenten met beschrijvende momenten, waarin je beschrijft wat er gebeurt en hierop je volgende stap baseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Probleemherkenning

A

Voorafgaand, kennis op doen over het probleem, wat wil ik weten en wat moet ik weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Probleemdefiniering

A

Wat zie ik als probleem wat ervaart de cliënt als probleem en wat kan ik behandelen in samenspraak met andere factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Afweging van behandelingsmogelijkheden

A

Wat is het niveau, de middelen, beschikbaarheid etc. Duur effect, kosten, systeem, risico en beschermende factoren etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandelplan opstellen

A

Maken van een plan, hoe haalbaar is het doel, wat is het advies, welke afspraken maken we hierover, informatie verschaffen over diagnostische opgehaalde kennis, controleer je of je werk klopt tot nu toe, komt via overleg tot overeenstemming, komen tot een concrete invulling. Behandelplan volgt waarin afspraken staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

behandel/therapie evaluatie

A

Zijn de doelen bereikt is het gewenste effect bereikt, kan de client zelfstandig verder?

18
Q

Rekening houden bij een kind

A

afhankelijk van ouders, zowel qua brengen als emotie, volledig afhankelijk van het systeem.
Emotioneel nog vol op in ontwikkeling ook cognitief, mogelijk rekening houden met een achterstand.
In welke mate is de opvoeding van invloed op het gedrag van het kind?

19
Q

mediatietherapie

A

Mediatie betekent letterlijk ‘tussenkomst’. Bij de behandeling van een gedrags- of emotioneel probleem van een kind, wordt gebruik gemaakt van de tussenkomst van de ouders. Zij worden gecoacht en krijgen in gesprekken met de therapeut handvatten aangereikt om op een andere manier met hun kind om te gaan. Zo leren ze hoe ze ongewenst gedrag van hun kind positief kunnen beïnvloeden en om kunnen buigen naar gewenst gedrag

20
Q

Systemisch model

A

Grondleggers Patterson, Baumrind, Anderson

21
Q

Systemisch mensbeeld

A

Functioneren van gezin als geheel staat centraal. Gezin functioneren heeft invloed op ontwikkelen van kind, homeostase, bepaalde structuur, coalitie, cohesie.

22
Q

Systemisch behandeling

A

Gedrag niet geïsoleerd bekijken, maar vanuit het systeem, je richt je op het gezin functioneren. Bij het benaderen van het systeem, is er niet een probleemgeval, je observeert dus ook patronen en interacties. Ieder opereert op zijn of haar manier in het systeem. Iedereen wordt gezien in zijn eigen rol. Interventies. Gezinssysteem als geheel betrekken. Een gezond systeem met gedeelde rollen en verantwoordelijkheden. Kind wordt niet gefikst, maar het systeem wordt geholpen. (Systeem is verstoord, niet kind, deze representeert alleen). Gezins/systeemtherapie. Oudergroepen of ouder therapie. Complex, je hebt met veel mensen te maken, deze moeten allemaal nut beleven, anders haken delen af en is het systeem als geheel niet betrokken.

23
Q

Systemisch oorzaak problemen

A

Basis in mal adaptieve patronen van het gezinssysteem. Verstoorde interacties/communicatief/structuren. Opvoedingsstijlen spelen hierin een rol. Wederkerigheid in de opvoedrelatie. Gedrag heeft effect op gedrag van ouders, wat weer trigger gedrag bij kind.

24
Q

Systemisch meten van resultaten

A

Gezins observatie, gezins vragenlijsten, interview, genogram.

25
Q

Psychodynamisch model

A

Grondlegger, Freud

26
Q

Psychodynamisch mensbeeld

A

Men heeft behoefte aan warmte, veiligheid, gewaardeerd worden. Gericht op een ontwikkelingsproces. Persoonlijkheid bestaat uit drie belangrijke structuren. Id, Ego, Super ego. (lustprincipe, realiteitsprincipe, ego ideaal, geweten) Id is basis energie, instinctief, basis, innerlijke wereld subjectieve waarheid, lust principe, pijn vermijden lust verwerven, bevrediging. Ego, aangepast door de externe wereld, tempert het Id, uitvoerder van persoonlijkheid. Super ego, geweten, maatschappelijk verantwoord, normen van ouders. Super ego representeert ideaal, perfectie maar wordt gemedieerd door het ego vanwege het id.

27
Q

Psychodynamisch oorzaak problemen

A

Wordt bekeken vanuit ontwikkelingsachterstanden of onrijpe periode. Crisis/angst is motivator voor ontwikkeling. Significante ander is katalysator of beperker van de groei. Intra psychische aspecten van het individu, Id Ego en superego hebben verschillende belangen die botsen, dit levert angst op, als het niet lukt dit conflict op te lossen, raakt een kind gefixeerd in de fase en ontstaat probleemgedrag. Persoonlijkheid hangt dus af van het vermogen conflicten succesvol op te lossen.
Orale fase
Anale fase
Fallische fase

28
Q

Orale fase

A

geboorte/2 jaar, mond, erogene zone, bijten en spugen, gulzigheid hebzucht sarcasme.

29
Q

Anale fase

A

2/4 jaar, anus is lustgebied, ophouden van ontlasting en urine. Autonomie, gaat het kind zijn ouders ter wille zijn. Vernielen is uiting van problemen. Emotionele uitbarstingen, woede, dwangmatig orde houden.

30
Q

Fallische fase

A

4.6 jaar, pronken, exhibitionisme. Geslachtsverschil krijgt grotere betekenis, trots op geslachtskenmerken maar ook bang voor het verdwijnen. Ook bezig met de relatie met ouders. Domineren, genderidentificatie problemen. Liefdegevoelens richting een van de ouders. Kind is jaloers op de relatie van ouders, wil dit met een van de ouders, maar houdt ook van de andere ouder. Driehoeksrelatie. Identificeert zich met de ouder van hetzelfde geslacht. Kan leiden tot neurose.

31
Q

Psychodynamisch behandeling

A

Psychoanalytisch model. Projectiemateriaal, geef een prikkel en ga ervanuit dat het kind het onderbewuste naar boven haalt. De geblokkeerde ontwikkeling moet weer op gang komen en de verdrongen conflicten opheffen. Kind inzicht geven in tegenstrijdige wensen. Interventies. Vrije associatie in het spel als behandeling.

32
Q

Biomedisch model mensbeeld

A

Er zijn lichamelijke, biologische of medische problemen die ten grondslag liggen aan iemands gedrag. Probleem zit in het individu. Temperamentsfactoren worden beïnvloed door de omgeving.

33
Q

Biomedisch model oorzaak problemen.

A

Het probleem is genetische, aangeboren. Een verstoring in een normale neurologische werking. Een biologische oorzaak zijn, vergrote of niet werkende organen en het verstoorde metabolisme kan een oorzaak zijn of een verstoorde huishouding binnen de neurotransmitters.

34
Q

Biomedisch behandeling

A

Wijzigingen aanbrengen in de chemische huishouding in de hersenen, waarmee je invloed uitoefent op het gedrag, beïnvloeding neurotransmitters. Dit kan door middel van diëten maar ook door medicatie. Primair, gedrag verandert, secundair, gezin wordt ontlast en positiever.
Interventies. Medicatie, dieet, alles gericht op toevoegen of weglaten van oorzaken.

35
Q

Biomedisch resultaat meting

A

Binnen de diagnostiek vooral op zoek naar details van de ontwikkeling vanaf conceptie nauwkeurige beschrijving van geschiedenis waarin verklaringen voor verstoorde gedrag mogelijk te vinden zijn. Maar ook neurologische onderzoeken waaronder scans, maar ook executieve functies.

36
Q

Client centerend model grondleggers

A

Rogers Wordt ook wel het humanistisch model genoemd.

37
Q

Client centerend mensbeeld

A

Mens centraal, mens is van nature goed en instaat zijn potentieel te actualiseren. Vanzelf ontplooit het kind zich. Iedereen heeft de behoefte om zichzelf te ontplooien. Je zoekt dus de ervaringen die dit mogelijk maken, positief niet negatief. Ook behoefte aan positieve waardering van andere/ouders, expirience. Zelfbeeld ontstaat tussen ervaring van ontplooiing en expirience.

38
Q

Client centerend oorzaak problemen

A

Verstoring van het zelfconcept. Conflict tussen self, binnenwereld, en expirience, de buitenwereld. Wat wil je zelf, en wat verwacht de ander, je krijgt bij je eigen gedrag niet de waardering die je verwacht, dit verscheurd je als kind.

39
Q

Client centerend behandeling

A

Onvoorwaardelijke positieve waardering krijgen. Self en exprience weer met elkaar op lijn brengen. Positief self concept ontwikkelen voor zelfactualisatie.
Interventies. Spel therapie, warmte en acceptatie, uitnodigen tot vrije expressie, Permissieve houding. Respect voor het kind om zelf dingen op te lossen. Non directieve instelling.

40
Q

Client centerend resultaten meten

A

Diagnostiek heeft geen plek, het kind heeft geen stoornis, maar een conflict om tot actualisatie te komen.