Hoorcollege 2 13-2-24 Flashcards
(39 cards)
Leer theoretisch kader als behandelingsperspectief bestaat uit twee delen:
Behavioristisch deel (klassiek en operant conditioneren)
Cognitief deel
Hoe kijkt men vanuit het lee theoretisch model aan tegen probleemgedrag.
De Leer theorie gaat ervanuit er altijd een prikkel is die lokt het gedrag uit van het kind, omgeving, gedrag van anderen, stimulans, hangt het samen met andere factoren die gekoppeld zijn aan emoties in het verleden. Wat is passend of wat is afwijkend voor een kind in een bepaalde fase. Welke rol heeft de context in het gedrag en hoe kijken zij aan tegen het probleemgedrag.
Gedragstherapie als probleemoplossend proces.
Adequate reactie op een stimuli aanleren wat leidt tot gewenst gedrag. Wees flexibel in je werkwijze, niet alleen gericht op het protocol maar op wat werkt. De therapeut wordt gezien als coach, collaborator. Hij laat mensen nadenken en stuurt.
Minimale diagnostiek
Kortdurende diagnostiek
Waar nodig uitgebreide diagnostiek
probleemoplossend werken.
protocollaire aanpak.
individueel samengesteld behandeltraject.
In steken op minimale behandeling, al werkend kan je verzwarende inzet indiceren en diagnosticeren.
Holistische theorie
verklarend model, in een overzicht zet je alle factoren vanuit het kind en de omgeving die invloed hebben op het probleemgedrag, positief of negatief. Deze kunnen in samenspraak met de cliënt en het vorderende therapie proces steeds worden bijgesteld. (CCC)
Probleemkeuze 6 criteria
Centraliteit, in hoeverre heeft het probleem een sleutelfunctie en beïnvloed het andere problemen.
Waarschijnlijkheid, hoe sterk is ieder ervan overtuigd dat het probleem bestaat, is het echt een probleem.
Problematische waarde, hoe problematisch is het voor het kind zelf wil deze hier wat mee?
Concretiseerbaarheid, hoe kun je het probleem formuleren, concreet als mogelijk.
Behandelbaarheid, hoe haalbaar is het probleem te veranderen, zijn hier middelen voor.
Leeftijd, tot 12 beslissen ouders, tot 15 beslist kind mee, daarna neemt de jongere de beslissing.
TA, topografische analyse
gedetailleerd wat is de situatie waarin het probleemgedrag zich voordoet
FA, functieanalyse, BA-betekenisanalyse,
FA en BA verklaren van gedrag aan de hand van de functie van het gedrag of aan de betekenis die wordt gegeven aan een stimuli
Behavioristisch model gedrag
Gedrag is voorspelbaar, als dit gebeurd dan is dat het gevolg. Gedrag is een respons geleerd op ervaringen uit het verleden, uitkomst leerproces. (Omgeving heeft hierin een rol).
Gedrag is ontstaan en wordt in stand gehouden doordat, het wordt uitgelokt door associaties( klassieke conditionering, dat het wordt gevolgd door bekrachtigers(operante conditionering), dat het negatieve modelgedrag geïmiteerd kan worden (sociaal leermodel, zelfbekrachtiging)
Behavioristisch model diagnostiek
Screeningslijsten, systeem wordt betrokken, (klinisch) interview, je gaat erg in op hoe het gedrag eruitziet en wat er gevoeld, beleeft en gevonden wordt hiervan. Observatie en gedragsregistratie, goede registratie van situaties en wat er allemaal gebeurt en wat er aan beïnvloeding plaatsvindt.
Klassieke conditionering
prikkel roept direct associaties op die gekoppeld zijn aan de prikkel. (pavlov, watson, jones) het gaat om een al bestaande reactie, deze wordt gekoppeld aan een andere prikkel waarbij deze prikkel voortaan de bestaande reactie ook oproept.
Generalisatie
prikkels die op elkaar lijken, kunnen eenzelfde reflex uitlokken
Discriminatie
leren op specifieke prikkels alleen te reageren
Extinctie
uitdoving, de aangeleerde reactie te laten verdwijnen (reflexmatig kan deze zo weer terug zijn bij een koppeling)
Betekenis analyse (BA)
je geeft een bepaalde betekenis aan een prikkel, wat maakt jou blij, angstig, somber etc. Dit wordt uitgelokt door bepaalde gebeurtenissen. Dan hebben we het over de betekenisanalyse. Wat heeft het uitgelokt en waarom, waarom heeft het deze betekenis gekregen? Neutrale prikkel, krijgt emotionele lading, waarom, omdat….
Associatie Referentieel
deze prikkel doet denken aan, daarom roept het dit op
Associatie Sequentieel
als dan associatie, als dit gebeurt, dan word ik angstig
Hoe ontstaan associaties
Levenservaring, vooral in de negatieve sfeer, kan een bepalende gebeurtenis, of een aaneenschakeling van kleine gebeurtenissen, geeft een associatie, een kernovertuiging (US-UR) als dit geraakt wordt gaat dit principe in werking.
Behavioristisch model behandeling
Het ontkoppelen van neutrale situaties met negatieve associatie. De betekenis die iemand geeft aan een situatie/prikkel ontkoppelen en een nieuwe betekenis geven.
Exposure, blootstellen aan de situatie en ervaren dat jouw koppeling niet de werkelijkheid representeert. (Angst hiërarchie stappenplan) (associaties verbreken door te oefenen)
Her evalueren van de US-UR representatie, Informatie verstrekken over de situatie, her etiketteren anders labelen. EMDR wat heb je meegemaakt en geef deze beelden minder lading.
Angstbeheersing, hoe krijg je de angst onder controle, ontspanningsoefeningen, cognitieve interventies, wat zeg je tegen jezelf, vorige keer ging het ook goed, etc.
Operante conditonering
Skinner, Thorndike, belonen en straffen.
Wet van het effect, bekrachtigingsmethode. Elke bekrachtiger van een actie versterkt de volgende reactie op eenzelfde situatie. (Successieve aproximatie, shaping, wet van effect)
Uitgangspunten behavioristische behandeling
AL het gedrag is aangeleerd, gedrag wordt door bepaalde omgevingsfactoren ontlokt, wordt standgehouden door een bepaalde situatie en de gevolgen, de gevolgen van het gedrag zijn overwegend positief.
Wil je het gedrag veranderen, ga dan na in welke situatie het gedrag er is, wat zijn de situaties, wat zijn de overeenkomsten, wat is de link waardoor het blijft bestaan.
Functie analyse (FA)
welke functie heeft het gedrag om het in stand te houden. Welke gevolgen lokken dit uit? (FA)
SD
(discriminatieve stimulus= context, waarin associatie R>SR geldt
R
Respons, doelgedrag