Hoorcolleges week 1 Flashcards

(74 cards)

1
Q

Wat zijn algemene kenmerken van: Bacteriën

A
  • prokaryoten
  • eencellig
  • dubbelstreng, circulair DNA
  • vaak ook plasminaal DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn algemene kenmerken van: Virus

A
  • vermeerdering afhankelijk van gastheercellen
  • alleen DNA of alleen RNA
  • enkelstrengs of dubbelstrengs
  • omgeven door eiwitmantel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn algemene kenmerken van: Fungi

A
  • schimmels of gisten (afhankelijk temperatuur welke vorm het is)
  • schimmels: lange draden
  • Gisten: eencellig
  • vele dimorf
  • voortplanting via: sporen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn algemene kenmerken van: parasieten

A
  • Eukaryoten
  • parasitaire levenswijze
  • voor ontwikkeling deels of volledig afhankelijk van gastheer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat waren de postulaten van Koch’s

A

1 ziekte heeft 1 microbiële verwerker en alleen bij de ziekte is deze verwekker aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een infectie?

A

Infectie = schade of veranderde fysiologie door interactie tussen micro-organisme en gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de pathogenese van infectieziekte?

A

Pathogenese van infectieziekte = keten van gebeurtenissen die leidt tot een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is de pathogenese van infectieziekte afhankelijk van + waar zijn de factoren afhankelijk van?

A
  • besmettingsroute
  • gastheer: immuun status + genetische achtergrond
  • micro-organisme: virulentie en pathogeniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekend virulentie?

A

virulentie = vermogen van een micro-organisme om schade of ziekte te veroorzaken –> KWALITATIEF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is virulentie afhankelijk van?

A

virulentiefactoren = eigenschappen van micro-organisme waarmee het de verdedigingsmechanisme van de gastheer kan ontlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de functies van het immuunsysteem?

A
  1. onderhouden en herstellen van de homeostase
  2. afweer tegen pathogenen micro-organisme of andere schadelijke stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke manier werkt het immuunsysteem samen met andere stelsels in het lichaam?

A

Immuunsysteem werkt samen met:
- zenuwstelsel
- endocrien systeem

via signaal stoffen:
- cytokines
- hormonen
- neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke lagen van afweer is de 1e barrière tegen micro-organisme opgebouwd?

A
  1. Mechanische afweer:
    • intacte epitheel laag
    • bewegen van vloeistof of lucht
  2. Chemische afweer:
    • pH, vetzuren, zout, enzymen
    • defensine = anti-microbe peptide
  3. micro biotische afweer: natuurlijke micro-organisme die in lichaam aanwezig zijn (vb darmflora)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee soorten afweersysteem heb je + subgroepen?

A
  1. Innate afweer = aangeboren afweer
    a. direct beschikbaar: vb macrofagen die in weefsel liggen
    b. geïnduceerde: eerst ontsteking nodig
  2. Adaptieve afweer = verworven afweer
    a. humoraal: immunoglobines (antistof)
    b. cellulair: gebruik van effector T-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Via welke stappen ontstaat een ontsteking (globaal)?

A

iets geeft schade –> exogene en/of endogene moleculen komen vrij of veranderen –> herkent door innate en adaptieve afweer –> acute ontsteking veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het innate en het adaptieve immuunsysteem?

A
  • type leukocyten
    • Innate: macrofagen, DC, NK-cellen
    • Adaptief: B- en T- lymfocyten
  • herkenning van antigenen
    • Innate: herkent patroons & MHC receptoren –> genoom gecodeerd + niet klonale reactie
    • Adaptief: herkent specifiek iets & T-cel en B-cel receptoren –> gearrangeerde receptor + klonale reactie
  • snelheid
    • Innate: snelle reactie
    • Adaptief: langzame reactie
  • geheugen opbouw
    • Innate: niet
    • Adaptief: wel
  • overeenkomst tussen mensen
    • Innate: altijd in alle individuen aanwezig
    • Adaptief: verschilt per individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen de primaire en de secundaire response bij dezelfde infectie

A
  • Primaire response: wordt geheugen opgebouwd
  • Secundaire response: door geheugen sneller + sterke + langer aanhoudende reactie op infectie
    • door de klonale expansie van de geheugen cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke twee type lymfoïde organen heb je + welke organen vallen eronder per type?

A

Primaire lymfoïde organen = betrokken bij de vorming van lymfocyten
- Beenmerg
- Thymus

Secundaire lymfoïde organen = betrokken bij de functie van lymfocyten
- lymfeklieren
- milt
- plaque van Peter
- lymfoïd weefsel in de darm, long, neus
- Tonsillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welk type lymfoïde orgaan wordt de adaptieve immuunresponse gestart?

A

Secundaire lymfoïde orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke twee type HLA moleculen heb je + wat zijn de verschillen?

A

HLA type I (1) –> activeert CD8+ T-cellen
- antigeen komt in cytosol (endogeen antigeen)

HLA type II (2) –> activeert CD4+ T-cellen
- antigeen komt in blaasje (exogeen antigeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een virus?

A

Virus = obligaat (verplicht) intracellulair moleculaire parasiet

  • Virus heeft altijd een gastheercel nodig om te overleven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke twee fases zijn er in een virus?

A

Virion = extracellulaire fase
infected cel = intracellulaire fase

‘Lange’ tijd tussen infected cel en daadwerkelijk kunnen detecteren van het virus als het is vermenigvuldigd en uit cel komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zijn in de classificatie van Baltimore de verschillende type virussen van elkaar gescheiden?

A

type 1: ds DNA +/-
type 2: ss DNA + of -
type 3: ds RNA +/-
type 4: ss RNA +
type 5: ss RNA -
type 6: ss RNA + (retrovirus)
type 7: ds DNA met gaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke stappen zijn er in de replicatie cyclus van virussen?

A
  1. aanhechten aan target cel via receptoren
    • susceptibel = als cel de juiste receptor voor virus heeft
      - resistent = als geen een cel de juiste receptor heeft voor het virus
  2. binnen treden van het virus
    • endocytose
    • membraan fusie
    • penetratie
  3. mRNA en eiwit vorming
  4. assemblage van nieuw gevormd virus
  5. uittreden van het virus
    • budding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat betekent permissiviteit?
Permissiviteit = door de gastheercel de virus ondersteunen in de replicatie van het virus
26
Op welke manieren kan je detecteren of iemand besmet is met een virus?
detectie van gastheer immuun response - antilichaam response - t-cel response detectie van het virus - PCR - ELISA - pathologie, immunohistologie - isolatie van het virus - directe immunofluorescentie/elektronenmicroscoop
27
Wat is een parasiet?
Parasiet = eukaryoot organisme dat leeft ten nadelen van de gastheer, maar geen schimmels is
28
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een parasiet en de andere micro-organisme?
- complexe levenscyclus - vaak meerdere gastheren - complexe celstructuur - grootste genoom
29
Welke groepen parasieten zijn er?
* ectoparasiet: leeft op de huid * parasitaire wormen * parasitaire protozoa
30
Wat is een vector?
Vector = een ongewerveld dier dat verantwoordelijk is voor de overdracht van een parasiet
31
Wat is de definitieve gastheer van een parasiet?
Definitieve gastheer = gastheer waarin de volwassen vorm van de parasiet aanwezig is en waar geslachtelijke voortplanting plaats vindt
32
Wat is de tussen gastheer van een parasiet?
Tussen gastheer = gastheer waar de aseksuele/vegetatieve voortplanting van een parasiet plaatsvindt
33
Wat betekend gastheer specificiteit?
Gastheer specificiteit = door een bepaalde specialisatie is de parasiet afhankelijk geworden aan 1 specifieke gastheer
34
Wat betekend incubatie tijd?
Incubatie tijd = tijd tussen infectiemoment en ontstaan van 1e klinische symptomen
35
Wat betekend prepatente periode?
prepatente periode = tijd tussen infectie en moment dat de parasiet aantoonbaar is
36
Wat betekend zoönose?
Zoönose = infectie/ziekte van zoogdieren (die her reservoir voor de ziekte zijn) maar waarbij mensen een tussengastheer kunnen zijn
37
Op welke manieren kan een Leishmania parasitaire infectie zich presenteren?
1. Visceraal 2. Cutaan 3. Mutocutaan
38
Wat is de pathogenese bij viscerale presentatie van Leishmaniasis?
Parasiet verspreid zich naar: lymfe, beenmerg, lever en milt - Onregelmatige koorts - Hepato-splenomegalie - lymfeadenopathie - buikpijn - pancytopenie - opportunistische infecties
39
Welke twee soorten Leishmania veroorzaakt viscerale presentatie van Leishmaniasis + waar komen ze vooral voor?
L. donovani --> bangladesh, india en oost-afrika - niet behandeld is 100% mortaliteit L. infantum --> middenlandse zeen - honden reservoir - bij mensen komt het voor als oppertunistische infectie
40
Wat is de pathogenese bij cutane presentatie van Leishmaniasis?
parasiet komt na beet vrouwelijke Zandvlieg in huid terecht - Ulcus rondom beet met kenmerken * opstaande rand * langzaam groeiend * pijnloos * spontaan genezen kan * vele variaties mogelijk: nat, droog, korst
41
Welke twee soorten Leishmania veroorzaken cutane presentatie van Leishmaniasis?
L. mexicana complex L. viannia complex - grootste probleem dit type: mutocutaan relapse krijgen --> versleping naar mucus laag (neus, keel)
42
Hoe komt het dat leishmania kan overleven in een macrofaag?
Normaal: fagosoom fuseert met lysosoom --> inhoud van fagosoom kapot gemaakt Leishmania: voorkomt fusie fagosoom met lysosoom
43
INNATE IMMUNITEIT welke type sensoren vallen onder de humorale sensor?
- complement - pentraxines (CRP) - collectines (MBL) - ficolines (ficoline-1)
44
INNATE IMMUNITEIT welk processen worden aangezet als humorale response wordt geactiveerd?
- complement cascade - opsonine = vergroot fagocytose doordat complement bindt aan bacterie en beter wordt herkent door macrofaag
45
INNATE IMMUNITEIT welke type sensoren vallen onder de cellulaire sensor?
- Opsonine receptor --> fagocytose + signalering * FC-receptor * Compelement receptor - Microbe-ligant receptor --> fagocytose + signalering * scavenger receptor * C-type lectine receptor (CLR) - Supplementaire receptor --> signalering * Toll-like receptor (TLR) * NOD like receptor (NLR) * RIG-like receptor (RLR) * DNA-sensing receptor (DSR)
46
INNATE IMMUNITEIT Wat is kenmerkend voor een opsonine receptor?
opsonine receptoren kunnen niet direct binden aan een bacterie maar hebben een ander molecuul nodig als 'brug'
47
INNATE IMMUNITEIT Wat voor moleculen herkent de scavenger receptor?
Scavenger receptor: Negatief geladen polymeren - bacterie, virus, schimmel, protozoa - lichaamseigen moleculen
48
INNATE IMMUNITEIT Wat voor moleculen herkent de C-type lectine receptor (CLR)?
CLR: glycanen (suikers)
49
Via welke prikkels kan een cytosol receptor worden geactiveerd?
exogeen: - bacterie celfragmenten - bacteriële toxines/flagelline - viraal en/of bacterieel DNA/RNA endogeen: cellulaire stress - ROS - kalium efflux - extracellulair ATP - mitochondriaal DNA - kristallen: cholesterol, urinezuur, amyloid
50
Wat is het inflammasoom + wat is de functie hiervan?
Inflammasoom = complex van eiwitten, receptor, en adaptor dat kan worden gevormd na activatie van TLR, NLR functie: bevat caspase-1 --> knipt pro-IL-1-beta in actief IL-1-beta
51
Waar staan de volgende afkortingen voor: - PRR - PAMP - DAMP
- PRR = pattern recognition receptors - PAMP = pathogen-associated moleculair patterns - DAMP = damage-associated moleculair patterns
52
Waar staan de volgende afkortingen voor: - PRR - PAMP - DAMP
- PRR = pattern recognition receptors - PAMP = pathogen-associated moleculair patterns - DAMP = damage-associated moleculair patterns
53
Wat zijn mediatoren?
Mediatoren = oplosbare moleculen die en effect kunnen hebben op andere cellen/eiwitten die aanwezig zijn in het plasma
54
Wat is het complement systeem?
Complement systeem = cascade van enzymen en/of functionele eiwitten die leidt tot lyse an een bacterie of microbe
55
Via welke 3 routes kan C3 convertase worden geactiveerd?
1. klassieke route: Antistoffen binden aan membranen --> C1q bindt aan antistoffen (6 igG) --> C1r en C1s binden --> complex actief --> C2 en C4 splitsen in C2a/b en C4a/b --> C2a + C4b vormt complex: C3 convertase --> splits C3 in C3a/b --> bindt aan membraan 2. Lectine route: MBL herkent suikers op bacterie --> C1r en C1s binden --> complex actief --> C2 en C4 splitsen in C2a/b en C4a/b --> C2a + C4b vormt complex: C3 convertase --> splits C3 in C3a/b --> bindt aan membraan 3. Alternatieve route: gebruikt: alternatieve C3 convertase: C3b + bb C3b bindt Factor B --> factor B omgezet in Bb door factor D --> alternatief C3 convertase --> kant weer C3b splitsen
56
Welke remmers zijn er van de complement cascade?
humoraal - C1-protease remmer: remt C1 - factor H: remt alternatieve C3 convertase - factor I: remt alternatieve C3 convertase cellulair - CD59 --> remt C8 - CD55, CD46, CR1 --> bindt C3B --> kan niet meer binden
57
Via welke routes kan Complement cascade effect hebben?
1. Terminale route: LYSE van bacterie - C5 bindt C6 --> bindt C7 --> bindt C8 --> bindt meerdere moleculen C9 (MAC complex) --> maken ring in membraan --> gat gemaakt --> binnenkant cel naar buiten lekken --> lyse 2. Complement als opsonine: FAGOCYTOSE 3. Bevorderen ontstekingsreactie door: - degranulatie van mestcellen --> vaso actieve stoffen uitscheiden (histamine) - contractie gladspierweefsel - endotheel: verhoogd vasculaire permeabiliteit - verhoogd chemotaxie fagocyten: aantrekking fagocyten - activatie fagocytem - anafylatozine: C5a + C3a + C4a
58
Welke complement vormt het C3 covertase enzym
C2a + C4b
59
Tegen welk type type microbioot hebben de volgende cellen effect: - mestcellen + basofiele granulocyten - neutrofiele granulocyten - eosinofiele granulocyten
- mestcellen + basofiele granulocyten --> vaso-actief effect - neutrofiele granulocyten --> anti-bacterieel - eosinofiele granulocyten --> anti-parasitair
60
Door welke twee principes worden bacterie gedood in een lysosoom?
- lysosoom bevat enzymen - verlagen pH: ^ enzymen werken beter + dood bacterie
61
Welke anti-microbe mechanisme hebben fagocyten?
- fagosoom verzuring - zuurstofradicalen - NO - bactericide eiwitten (cathepsine B, lysozyme) - defensie (cationic peptide) - nutriënten deletie (ijzer wegvangen, tryptofaan afbreken)
62
Welke twee type macrofagen heb je, wat is het verschil en waar zijn ze bij betrokken?
1. M1 geactiveerde macrofaag: klassieke actieve macrofaag --> katabool - microbieel effect: afbreken weefsel/bacterie 2. M2 geactiveerde macrofaag: alternatieve actieve macrofaag --> anabool - opbouw en herstel weefsel + anti-inflammatoir effect en wondherstel
63
Wat is een manier om de macrofaag ontstekingsreactie te reguleren?
- macrofagen uit milt maken cytokines --> herkent door cellen perifere zenuwstelsel --> signaal aan hersenstam --> - directe feedback naar milt --> remming milt activatie - naar bijnieren --> glucocorticoiden productie --> remmen macrofaag
64
Wat is kenmerkend voor een RNA virus?
Alle RNA virus coderen voor eigen RNA polymerase
65
Welk type virus is het 'makkelijks' kapot te maken?
RNA virus met kapsel rede: kapsel bevat lipiden --> vetten makkelijk af te breken (vb zeep)
66
Wat is het principe van anti-virale therapie + hoe werkt het?
Anti-virale therapie principe: nucleoside analogen maken Werking: OH-groep normale nucleotide vervangen voor andere groep --> geen OH-groep aanwezig tijdens replicatie --> volgende nucleotide kan niet binden
67
Via welk mechanisme ontstaat er resistentie tegen Anti-virale therapie?
virus maakt tijdens replicatie veel mutaties -'wild' type virus onderdruk door therapie --> virus mutant dat normaal niet goed kan delen maar wel resistent is krijgt nu de kans om te delen --> gaat zich delen maar doet dit slecht --> compensatie mutatie --> replicatie van virus wordt weer beter --> krijgt virus dat resistent is + goed kan repliceren
68
Hoe kan je medicatie resistentie voorkomen bij anti-virale therapie?
1. Combinatie therapie: voor een virus moeilijker resistent worden want door aangrijpen meerdere plekken met er ook meerdere specifieke mutaties ontstaan om resistent te worden 2. Hoog genetic barrier drugs: om resisitent te worden tegen 1 medicatie moet virus meerdere mutaties krijgen
69
Hoe komt het dat acyclovir weinig bijwerkingen heeft?
Acyclovir: anti-virale therapie tegen herpes principe: viraal enzym kan acyclovir beter fosforyleren (= actief metaboliet) dan humaan enzym --> actief metaboliet alleen aanwezig in cellen die geïnfecteerd zijn met HSV (herpes simplex virus)
70
Via welke uitgangspunten is in triage voor IC tijdens code zwart (fase 3C)
- ieder mens is gelijkwaardig - zoveel mogelijk levens willen redden (utilisme) - rechtvaardigheid: gelijke gelijk, en ongelijke ongelijk behandelen
71
Op welke relevante verschillen werd 'gekozen' tijdens de triage voor IC tijdens 'code zwart' (fase 3C)
- pt die een langere IC opname hebben krijgen een lagere prioriteit - mensen werkzaam in de zorg krijgen vooral onder voorwaarden: * beroepsmatig veelvoudig risicovol contact met verschillende covid-19 pt * tegelijk landelijk/regionale schaarste voor persoonlijk beschermend materiaal - intergenerationele solidariteit: voorrang voor pt in een jonge generatie - loting
72
Wat is de gedachte achter het 'fair-innings' argument
Fair-innings argument: iedereen zou even veel kans moeten hebben om volledige levensloop te hebben
73
Wat is de gedachte achter het 'harm principe'
Harm principe: als je schade brengt aan 3e kan je daar vrijheid in beperken
74
Als je redeneert vanuit het Harm principe en paternalisme welke vorm van dwang kan je rechtvaardigen
Harm principe: vrijheidsbeperking/beperking van autonomie rechtvaardigen paternalisme: lichte drang, GEEN dwang rechtvaardigen