Hoorcolleges week 2 Flashcards

(70 cards)

1
Q

Wat is een antigeen?

A

Antigeen = molecuul waartegen adaptieve immuunresponse gericht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een immunogeen?

A

Immunogeen = specifiek molecuul in een antigeen dat een adaptieve immuunresponse kan opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een epitoop?

A

Epitoop = deel van antigeen waar receptor (Ig/TCR) aan kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een hapteen?

A

Hapteen = niet immunogeen molecuul dat vaak is gebonden aan een carrier eiwit waardoor het toch wel een effectieve immuunresponse tegen kan ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de schematische opbouw van een immunoglobuline?

A

IG: Y-vorming eiwit met:
- 2 zware ketens
- 2 lichte ketens

en bevat 2 type domeinen:
- constante domein –> bepaald ander effector functie
- variabel domein –> bepaald specifiek bindingsplek voor antigeen (idiotype)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel contactpunten zijn er in het variabel domein van een immunoglobuline voor een antigeen + hoe heet dit punt?

A
  • per variabel domein: 3 punten voor zware keten, 2 punten voor lichte keten

contact punt = CDR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke verschillende Isotype zijn er?

A

IgM, IgD, IgA, IgE, IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken voor IgM

A
  • pentrameer: groot molecuul
  • 1e molecuul dat wordt gemaakt
  • kan overschakelen naar andere isotypen
  • altijd samen voorkomen met IgD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmekren voor IgA

A
  • dimeer
  • eiwitten aan elkaar gekoppeld via secretory component zodat het over epitheel cellen heen
  • voorkomen: mucosale vlakken (longen/darm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken IgE

A
  • monomeer
  • via FcE receptor binden mestcellen en eosinofiele granulocyten
  • voorkomen: huid + mucosale vlakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken IgG

A
  • monomeer met meerdere subklassen
  • voorkomen: hele lichaam + feutes
  • kan over placenta heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke cellen maken antistoffen

A

plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn specifieke kenmerken van de adaptieve immuniteit bij een secundaire immuunresponse

A
  • antigeen specifiek
  • geheugen opgebouwd
  • snellere 2e reactie
  • hogere affiniteit
  • meer antistoffen
  • Isotype switchting door afgifte specifieke cytokines: IgM –> IgG/IgA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke plek in het lichaam worden verschillende isotypen gemaakt?

A

Lymfeklieren –> kiemcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke processen vinden plaats in de donkere zone van kiemcentrum + leg de processen uit

A

Donkere zone: bevat CD4+ T-helper cellen –> geeft 2e signaal aan B-cellen –> worden geactiveerd –> processen:

  1. somatische hypermutatie (SHM): kleine mutaties in V-domein –> verandering affiniteit in lichte keten
  2. Isotype switching (CSR): enzymen breken op homologen DNA plekken voor de C-exonen –> VDJ exon gekoppeld door RNA splicing aan ander C-exon –> verandering constante keten (zware keten) IG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk proces gebeurt er in lichte zone van kiemcentrum + leg proces uit

A

Lichte zone bevat: FDC = folliculair dendritische cel

  • FDC bevat uitlopers waarop antigenen worden gepresenteerd via: FcR met immuuncomplexen + Complement receptoren type 4 en C3B –> selectie B-cellen op affiniteit na SHM met antigeen op FDC
    • alleen hoge affiniteit wordt geselecteerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welke twee manieren kan B-cel 2e signaal krijgen bij: T-cel onafhankelijke B-cel activatie?

A
  1. Cross-linking BCR: zelfde isotoop door meerdere BCR herkent op B-cel –> versterk signaal vanuit antigeen –> geen 2e signaal nodig
    = TI-2
  2. thymus onafhankelijk antigeen: 2e signaal gegeven door TLR
    = TI-1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar speelt het HLA systeem een rol in?

A

T-cel activatie doordat APC cellen MHC tot expressie brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar zijn MHC moleculen bij betrokken?

A
  • immuuniteit tegen pathogeen
  • predispositie voor (bepaalde) ziekte
  • afstotingsreactie bij transplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welke cellen in MHC klasse I niet aanwezig?

A
  • Erytrocyten
  • Geslachtscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de algemene opbouw van MHC klasse I

A

1 alfa keten met 3 subunits
- Allemaal aan elkaar verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke cellen kunnen allemaal MHC klasse II tot expressie brengen?

A

Antigeen presenterende cellen: Macrofagen, dendrieten, B-cellen

oiv cytokines ook:
- T-lymfocyten
- epitheelcellen
- endotheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de algemene structuur van MHC klasse II?

A

2 ketens: alfa en beta met beide 2 subunits
- 2 losse ketens (open uiteinde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

MHC moleculen kunnen ALLEEN ….. presenteren

A

Peptide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe komt MHC klasse I tot de peptide presentatie?
MHC klasse I --> intracellulaire moleculen presenteren - vb viraal mRNA door proteosoom geknipt --> peptide in MHC I receptor --> via golgi systeem naar membraan
26
Hoe komt MHC klasse II tot de peptide presentatie?
MHC klasse II --> Extracellulaire moleculen presentatie - endocytose pathogeen peptide --> endosoom fusie met lysosoom --> peptide afgebroken --> peptide presentatie in membraan
27
Wat gebeurt er bij de: antigeen kruis presentatie?
Antigeen kruis presentatie: extracellulair eiwit in MHC klasse I
28
Wat is een voordeel van grote diversiteit van MHC moleculen?
leidt tot brede afweer tegen pathogenen
29
Wat is een nadeel van grote diversiteit in HMC moleculen?
- predispositie voor allergie en auto-immuunziekte door presentatie - afstoting tijdens transplantatie makkelijker
30
Wat zijn de klinische symptomen van een ontsteking?
- warm - rood - gezwollen - pijnlijk - functieverlies
31
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een ontstekingsreactie?
- Duur van de ontsteking * acute fase: 0-7 dg * chronische fase: > 7 dg - opbouw reactie * vasculaire reactie * cellulaire reactie - aansturing gaat via ontstekingsmediatoren - ontstekingsmediatoren worden gemaakt als reactie op of geactiveerd door (schadelijk) agens - eindigt als: schadelijke agens geëlimineerd oen ontstekingsmediatoren afgebroken of afgevoerd - hangt nauw samen met weefselherstel - kan schadelijk zijn
32
Waardoor kan een ontstekingsreactie ontstaan?
- infectie - weefselnecrose --> fysieke prikkel, chemische prikkel, lichaamsvreemde stof, ischeamie - immunologische reactie - genetische afwijkingen
33
Wat gebeurt er bij de vasculaire reactie bij een ontsteking?
vasculaire reactie = verandering in circulatie bij ontsteking: - vaat verwijding - langzamer stromen bloed samen leidt tot: uittreden van eiwitten en ontstekingscellen
34
Wat is exsudaat?
Exsudaat = eiwit rijk vocht dat soms witte- en rodebloecellen bevat
35
Wat is transudaat?
Transudaat = vocht met een laag eiwit gehalte dat geen cellen bevat
36
Wat gebeurt er bij de cellulaire reactie bij een ontsteking?
1. leukocyt adhesie + transmigratie + chemotaxis --> langzaam stromen bloed + activatie van selectines --> leukocyten remmen --> hechten aan endotheel --> hechten intergrines --> leukocyt kan niet meer naar bloed --> door endotheel heen kruipen (transmigratie) 2, leukocyten activatie 3. fagocytose en afbreken schadelijke agens
37
Wat is het principe achter chemotaxis?
Chemotaxis = verplaatsen naar de plek van schade principe: migratie van plek met een lage concentratie cytokines en chemokines naar een plek met een hoge concentratie cytokines en chemokines
38
Wat is de volgorde van influx van de verschillende leukocyten bij een ontstekingsreactie?
neutrofiele granulocyten --> macrofagen + lymfocyten
39
Wat betekend het pleiotrope effecten van ontstekingsmediatoren?
pleiotrope effecten = 1 ontstekingsmediator kan op verschillende plekken een ander effect hebben, pro-inflammatoir of anti-inflammatoir
40
Welke twee groepen van ontstekingsmediatoren zijn er?
1. uit de ontstekingscellen: direct werking 2. gemaakt in de lever: pas op nodige plek geactiveerd
41
Wat voor effecten kan een ontstekingsmediator hebben (globaal gezien)?
1. lokaal effect 2. systemisch effect - brein --> koorts - lever --> acute fase eiwitten maken - beenmerg --> meer bloedvorming - bloedvaten --> sepsis - hart --> verlaagde output
42
Welke mechanisme/veranderingen moeten er optreden zodat een ontstekingsreactie kan worden beëindigd?
- schakkelijke prikkel weg - minder pro-inflammatoire mediatoren - meer anti-inflammatoire mediatoren
43
Welke twee vormen van weefsel herstel heb je>
1. hestel van weefsel in oorspronkelijke vorm --> ziet niks 2. herstel door bindweefselvorming --> litteken
44
Waar is het afhankelijk van of je herstel krijgt waar je niks meer van ziet of litteken vorming?
- Wel of niet aanwezig zijn van stamcellen - proliferatieactiviteit van weefsel - mate van beschadiging van het extracellulaire weefsel
45
Waarop worden de T-cellen geselecteerd tijdens: positieve selectie
Affiniteit met lichaamseigen MHC/HLA moleculen: - Geen interactie --> apoptose - zwakker interactie --> overleven --> naar negatieve selectie - sterke interactie --> overleven
46
Waar vind de positieve selectie plaats van T-cellen?
Cortex van de thymus
47
Door welke cel wordt de antigeen en MHC gepresenteerd bij positieve T-cel selectie?
Corticale epitheelcellen (cTECs)
48
Waarop worden T-cellen geselecteerd tijdens: negatieve selectie
Affiniteit met lichaamseigen peptide: - Geen interactie --> overleven - Sterke interactie --> apoptose
49
Waar vind negatieve T-cel selectie plaats?
Medulla van de thymus
50
Welke cel presenteert auto-antigenen tijdens negatieve T-cel selectie?
Dendritische cel
51
Welke 2 signalen heeft een CD4+ T-cel nodig om geactiveerd te worden?
1e: interactie TCR - MHC klasse II 2e: interactie CD80/CD86 - CD28 receptor
52
Hoe kunnen CD4 + T-cellen worden geïnhibeerd?
- CD80/CD86 interactie met CTA-4 - PDL-1/PDL-2 interactie met PD-1
53
Onder invloed van welke stoffen worden de verschillen subsets CD4+ T-helpercellen gemaakt: - T-helper 1 - T-helper 2 - T-helper 17 - T REG
- T-helper 1: IL-12 + INF-gamma - T-helper 2: IL-4 - T-helper 17: IL-6 + TGF-beta - T REG: TGF-beta
54
Bij welke reactie zijn de subsets CD4+ T-helpercellen betrokken: - T-helper 1 - T-helper 2 - T-helper 17 - T REG
- T-helper 1: celgemedieerde immuniteit: doden van virus of bacterie geïnfecteerde gastheercellen - T-helper 2: response op wormen en allergenen - T-helper 17: pro-inflammatoir: response op schimmels en extracellulaire bacterie - T REG: onderdrukken van (non)T-cellen (autoimmuniteit)
55
Specifieke en speciale kenmerken van TCRgamma-delta T-cellen
- tussen adaptief en innate in - snelle effector response - herkenning antigeen zonder MHC
56
Welke 2 categoriën van TCRgamma-delta T-cellen zijn er + waar komen ze voor + wat herkennen ze?
1. Vdelta-2 + cellen - plek: bloed - herkennen: * fosfor-antigeen van micro-organisme * dode cellen productie van inflammatoire cytokines 2. Vdelta-1 + cellen - plek: weefsel - herkennen: stress-geïnduceerde MHC-achtige moleculen
57
Wat zijn cytokines?
cytokines = moleculen (glycoproteïne) die cellen aanzetten om ander gedrag/functie te vertonen
58
Wat zijn groeifactoren?
Groeifactoren = cytokines die proliferatie en maturatie van cellen stimuleren
59
Wat zijn chemokines?
Chemokines = cytokines met chemotaxtische effecten (cellen laten bewegen)
60
Wat zijn interleukines?
Interleukines = cytokines die belangrijk zijn voor communicatie tussen witte bloedcellen
61
Via welke pathway signaleren cytokines veel?
JAK-STAT pathway
62
Welke receptor families zijn er + voorbeeld welke daarin zit?
- Homo- of heterodimeeren: interleukines, interferon - trimmer: TNF - 7-transmembraan: chemokines
63
Wat betekend redunant?
Reduant = verschillende cytokines kunnen zelfde (overlappende) functie uitvoeren
64
Op welke manier kunnen cytokines elkaars werking beïnvloeden?
- Synergie: versterken van elkaars effect - Additie: elkaars effect bij optellen - Inhibitie: elkaars effect remmen
65
Door welke mechanisme kunnen cytokines worden geproduceerd/aanwezig zijn?
1. aanwezig op membraan - in circulatie door: enzym activiteit (vb TNF op macrofaag) 2. Aanwezig in vescikel - In circulatie door: degranulatie (vb IL-4 in eosinofiel 3. Aanwezig in cytosol en pro-cytosine - activatie door: inflammasoom (vb IL-1beta in macrofaag) 4. de novo transcriptie en translatie na cel activatie - (vb IL-2 in T-cellen)
66
Waardoor kan het komen dat sommige cytokine (complexen) het ene moment een pro-inflammatoir effect hebben en het andere moment een anti-inflammatoir effect?
Functie (effect) van cytokine (-complexen) kan afhankelijk zijn van: concentratie
67
Waar leidt een INF-response tot?
- anti-viraal programma aan - Nk-cellen activeren - activerende receptoren tot expressie brengen
68
Bij welke 2 processen zijn chemokines betrokken?
- homeostatisch effect: normale migratie B-cellen - inflammatie effect: response tegen pathogenen
69
Door welke cellen worden chemokines gemaakt?
Parenchymcellen + inflammatoire leukocyten
70
Welke stappen ondergaat een pathogeen tot systemische infectie ontstaat?
adhesie + kolonisatie --> biofilm vorming --> lokale invasie --> verspreiding