In Zicht Ch. 2, de toekomst (the future) Flashcards
(15 cards)
de toekomst
the future
komen elkaar tegen (elkaar tegenkomen)
meet (run into each other).
mensen zien elkaar.
Hé, lang niet gezien! Wat grappig dat we elkaar nu hier tegenkomen.
(Hey, long time no see! How funny that we run into each other here now.)
Toevallig
Accidentally
Hé, we hebben dezelfde schoenen. Dat is toevallig!
Hey, we have the same shoes. That’s a coincidence!
bijpraten
catch up.
over de laatste nieuwtjes spreken.
Zullen we weer eens afspreken om een beetje bij te praten?
(talking about the latest news.
Shall we meet again to catch up a little?)
bevalt (bevallen)
liking (liking)
prettig vinden. (finding it pleasing)
dat bevalt me goed! (liking that!/pleasing that!)
de stage
internship.
praktijkperiode tijdens een opleiding.
practical period during a training program.
wanneer ga je stage lopen voor je opleiding? (when will you do an internship for your education?)
de ervaring
de belevenis.
the experience.
de eerste schooldag was voor onze dochter een hele bijzondere ervaring.
(the first day of school was a very special experience for our daughter.)
het geluk
het succes/ happiness
veel geluk in jullie nieuwe huis!
(good luck in your new home!)
het verslag
het rapport. the report.
Ik stuur je morgen het verslag van het gesprek. (I will send you the report of the interview tomorrow.)
heb iets met (iets hebben met)
have something to do with (have something to do with).
een relatie hebben met iemand. (have a relationship with someone. )
inderdaad
indeed
precies.
het meetje
de vriend.
the friend/mate
hartstikke
heel erg, ontezettend. very, very/ incredibly.
Ik ben hartstikke blij met je hulp! (I am heartily grateful for your help!)
binnenkort
gauw, soon
zullen we binnenkort een keer uit eten gaan? (shall we have dinner out sometime soon?)
wrijf het er maar in!
rub it in!
Ja, wrigj het er maar in! (like, “oh, way to rub it in!)
