juridisch-politie jargon Flashcards Preview

NDLS EF > juridisch-politie jargon > Flashcards

Flashcards in juridisch-politie jargon Deck (84)
Loading flashcards...
1
Q

le rapport écrit

A

het schriftelijke verslag

2
Q

l’abus de droit

A

het rechtsmisbruik

3
Q

être admissible

A

toelaatbaar zijn

4
Q

l’amende

A

de geldboete

5
Q

l’application immédiate

A

de onmiddelliijk toepassing

6
Q

l’approbation

A

de goedkeuring

7
Q

l’arrestation

A

de arrestatie

8
Q

arrêter

A

aanhouden

9
Q

l’audition

A

het verhoor

10
Q

l’aveu

A

de bekentenis

11
Q

de bonne moeurs

A

de goede zeden

12
Q

l’ayant-droit

A

de rechthebbende

13
Q

la cause

A

de oorzaak

14
Q

être en cause

A

in het geding zijn

15
Q

à charge de

A

ten laste van

16
Q

les circonstances atténuantes

A

de verzachtende omstandigheden

17
Q

classer sans suite

A

seponeren

18
Q

civil

A

burgerlijk

19
Q

commettre un crime

A

een misdaad pleggen

20
Q

comparaître devant le tribunal

A

voor de rechtbank verschijnen

21
Q

la condamnation

A

de veroordeling

22
Q

condamner

A

veroordelen

23
Q

conformément à

A

overeenkomstig

24
Q

la condition

A

de voorwaarde

25
Q

le consentement

A

de toestemming

26
Q

la Constitution

A

de Grondwet

27
Q

la contrepartie

A

de tegenprestatie

28
Q

le contribuable

A

de belastingplichtige

29
Q

la convocation

A

de oproeping

30
Q

la copie

A

de afschrift

31
Q

le créancier

A

de schuldeiser

32
Q

le crime

A

de misdaad

33
Q

le délit de fuite

A

de vluchtmisdrijf

34
Q

déni de justice

A

de rechtsweigering

35
Q

la détention

A

de hechtenis

36
Q

détention préventive

A

de voorlopige hechtenis

37
Q

le domicile

A

de woonplaats

38
Q

l’échéance

A

de vervaldag

39
Q

l’enquête

A

het onderzoek

40
Q

en flagrant délit

A

op heterdaad

41
Q

le fonctinnaire

A

de ambtenaar

42
Q

la force majeure

A

de overmacht

43
Q

l’huissier de justice

A

de gerechtsdeurwaarder

44
Q

l’impôt

A

de belasting

45
Q

l’incapacité

A

de onbekwaamheid

46
Q

l’infraction

A

het misdrijf

47
Q

le juge de paix

A

de vrederechter

48
Q

le jugement

A

het vonnis

49
Q

la jurisprudence

A

de rechtspraak

50
Q

légal

A

wettelijk

51
Q

la majorité

A

de meerderheid

52
Q

le mandat d’arrêt

A

het bevel tot aanhouding

53
Q

le médiateur

A

de bemiddelaar

54
Q

la mise en demeure

A

de ingebrekstelling

55
Q

Le Moniteur Belge

A

de Belgische Staatblad

56
Q

la pièce à convitction

A

het bewijsstuk

57
Q

sanctionner

A

bestraffen

58
Q

être responsable

A

aansprakelijk zijn

59
Q

la responsabilité civile

A

de burgelijke aansprakelijkheid

60
Q

tentative de

A

poging tot

61
Q

le gouvernement

A

de regering

62
Q

vérification des antécédents

A

antecedentenonderzoek

63
Q

incapacité de travail

A

arbeidsongeschikt

64
Q

entrave à la décision

A

beslisbelemmering

65
Q

composition familiale

A

gezinssamenstelling

66
Q

casier judiciaire

A

composition familiale

67
Q

accusation

A

beschuldiging

68
Q

peine de mort

A

doodstraf

69
Q

vol à main armée

A

gewapende overval

70
Q

rançon

A

losgeld

71
Q

meurtrier

A

moordenaar

72
Q

s’évader

A

ontsnappen

73
Q

suspect

A

verdachte

74
Q

en liberté conditionnelle

A

voorwaardelijke in vrijheidsstelling

75
Q

les détectives

A

de speurders

76
Q

être derrière les barreaux

A

achter de tralies zitten

77
Q

trouver la mort, décédé dans une attaque

A

omgekomen bij een aanslag

78
Q

procéder à une perquisition du domicile

A

een huiszoeking uitvoeren

79
Q

Droit Commercial

A

Handelsrecht

80
Q

Equilibre offre et la demande

A

Evenwicht tussen vraag en aanbod

81
Q

exportations et importations

A

Uitvoer en Invoer

82
Q

l’injonction d’éloignement

A

de omgangsverbod

83
Q

la chasse à l’homme

A

de klopjacht

84
Q

revenir à la raison

A

voor rede vatbaar zijn