Kapitel 12 Flashcards

(55 cards)

1
Q

die Erkenntnis

A

het inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

die Erbanlage

A

de genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

die Forschung

A

het wetenschappelijke onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

der Gegenstand

A

het onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

weltanschaulich

A

levensbeschouwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

die Schachtel

A

de doos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ins Hintertreffen geraten

A

achteropraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

großangelegt

A

groot opgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voranschreiten

A

vooruitgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Fortführung

A

de voortzetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

der Stellenwert

A

de waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

herausfinden

A

ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

der Leitsatz

A

het motto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

überprüfen

A

controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bewährt

A

betrouwbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vollenden

A

voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

die Daten

A

de gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

der Auftakt

A

het begin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

der Beleg

A

het bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

der Befund

A

de uitslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

der Fund

A

de vondst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voraussagen

A

voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

sich erweisen

A

blijken te zijn

24
Q

überholt

25
erfordern
vereisen
26
besagen
betekenen
27
gewährleisten
garanderen
28
herhalten
ervoor opdraaien
29
abschalten
uitschakelen
30
der Proband
de proefpersoon
31
die Langzeitwirkung
het langetermijneffect
32
die Trefferquote
de score
33
der Urheber
de uitvinder
34
der Erfinder
de uitvinder
35
versenken
laten zinken
36
das Gefüge
de constructie
37
das Ersatz
de vervanging
38
der Grundsatz
het principe
39
die Anleitung
de aanwijzing
40
die Sternstunde
het grootse moment
41
erkunden
verkennen
42
mit der hand
handmatig
43
die Lösung
de oplossing
44
betrachten
bekijken
45
erforschen
onderzoeken
46
die Studie
het onderzoek
47
der Versuch
de proef
48
der Fortschritt
de vooruitgang
49
enthalten
bevatten
50
das Gerät
het apparaat
51
das Ergebnis
het resultaat
52
die Flüssigkeit
de vloeistof
53
die Kenntnisse
de kennis
54
die Steckdose
het stopcontact
55
der Quadratmeter
de vierkante meter