klas 3 Hoofdstuk 3 Dui-ne Flashcards
(74 cards)
1
Q
de dienstregeling
A
der Fahrplan
1
Q
de bus
A
der Bus
2
Q
de haven
A
der Hafen
3
Q
de kaartjesautomaat
A
der Fahrkarenautomat
4
Q
het perron
A
der Bannsteig
5
Q
de plattegrond
A
der stadtplan
6
Q
het plein, de plaats
A
der Platz
7
Q
de rotonde
A
der Kreisverkehr
8
Q
het station
A
der Bahnhofd
9
Q
de stoep
A
der Gehweg
10
Q
het vliegveld
A
der Flughafen
11
Q
de bocht
A
die Kurve
12
Q
de brug
A
die Brücke
13
Q
het enkeltje
A
die einfache Fahrt
14
Q
de halte
A
die Haltestelle
15
Q
de hoek
A
die Ecke
16
Q
de informatie
A
die Information
17
Q
de kant, de zijde
A
die Seite
18
Q
de kruising
A
die Kreuzung
19
Q
de lijn
A
de Linie
20
Q
de metro
A
die U-Bahn
21
Q
het retourtje
A
die Rückfahrkarte
22
Q
de richting
A
die Richtung
23
Q
de trein
A
die Bahn/ der Zug
24
het stoplicht
die Ampel
25
de tram
die Straßenbahn
26
het veer, de veerpont
die Fähre
27
de binnenstad
das Zentrum, die Innenstadt
28
het perron
das Gleis
29
het schip
das Schiff
30
het vliegtuig
das Fluzeug
31
aankomen
ankommen - angekommen
32
afslaan, inslaan
abbiegen- abgebogen
33
gaan (rijden) met
fahren mit - fefahren
34
halen
holen
35
instappen
einsteigen - eingestiegen
36
lopen
laufen - gelaufen
37
miss (trein,bus)
verpassen
38
oversteken
überqueren
39
overstappen
umsteigen - umgestiegen
40
te voet gaan, lopen
zu Fuß gehen - gegangen
41
uitstappen
aussteigen - ausgestiegen
42
vertrekken
abfahren - abgefahren
43
wijzen
zeigen
44
Zoeken
Suchen
45
Achter
Hinter
46
Daarginds
Da drüben
47
Dichtbij
Nah
48
Dichtbij zijnde, volgende
Nächtste
49
Goede reis
Gite Fahrt!
50
Graag gedaan
Gern gesehen
51
in de buurt van
in der nähe von
52
laat
spät
53
naar huis
zu hause
54
naast
neben
55
rechtdoor
geradeaus
56
terug
zurück
57
ver
weit
58
voor
vor
59
vroeg
früh
60
het verkeer
der Verkehr
61
de stad
die Stadt - die Städted
62
de straat
die Straße
63
het dorp
das Dorf - die Dörfer
64
het ticket
das Ticket - die Tickets
65
fietsen
Rad fahren - gefahren
66
gaan (reizen) met
reisen mit
67
nemen
nehmen - genommen
68
nodig hebben, erover doen
brauchen
69
vinden
finden - gefunden
70
vliegen
fliegen - geflogen
71
weten
wissen - gewusst
72
bijna
fast
73
weer
wieder
