Koeltechnieken Flashcards

(48 cards)

1
Q

Waarom is het inbrengen van de juiste hoeveelheid koelmiddel in een installatie van zoveel belang?
A omdat het belangrijk is koelmiddel te besparen
B er moet altijd 20% reserve worden ingebracht omdat de wetgever het voorschrijft
C omdat alleen dan de installatie onder optimale omstandigheden functioneer

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de maximale vulling (in massa) aan koelmiddel van een retourcilinder?
A 55%
B 98%
C 80%
D 60%

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vacuümzuigen van een installatie heeft tot doel:
A een goede koelmiddelvulling te krijgen
B niet-condenseerbare gassen uit de installatie te verwijderen
C vocht uit de installatie te verwijderen
D niet-condenseerbare gassen en vocht uit de installatie te verwijderen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vocht in een nieuwe installatie kan vermeden worden door:
A roestvrije buizen te gebruiken
B na montage de installatie grondig vacuüm te trekken
C uitsluitend vochtvrije olie te gebruiken
D nooit de delen met water af te koelen na solderen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan men de totale hoeveelheid koelmiddel en de nodige cilinders bepalen wanneer men een installatie koelmiddelvrij moet maken?
A door dezelfde inhoud van het vloeistofvat te nemen
B uitsluitend door weging van de hoeveelheid koelmiddel na de installatie van koelmiddel te hebben ontdaan
C door de installatie te wegen en het leeggewicht ervan te bepalen uit de catalogen
D indien de installatie in regel is: door het logboek na te zien, zo niet door berekening

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vullen met koelmedia in de vloeistoffase langs de lage drukzijde houdt een risico in. Wat is dit risico?
A men heeft geen enkele controle op de hoeveelheid bij te vullen koelmiddel
B de installatie krijgt gemakkelijk een te grote vloeistofvulling
C de installatie kan een te lage zuigdruk krijgen
D er bestaat een risico van vloeistofslag

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het vullen in de dampfase is:
A beter dan het vullen in de vloeistoffase omdat het proces gemakkelijker kan worden gecontroleerd
B slechter dan het vullen in de vloeistoffase omdat het te lang duurt en zelfs voor bepaalde koelmiddelen niet mag
C even goed als het vullen in de vloeistoffase
D alleen voor grotere installaties toepasbaar

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mag water als druktestmedium voor een koelcircuit gebruikt worden?
A neen
B alleen gedistilleerd water
C ja, bij voorkeur
D alleen bij drukken boven de 20 bar

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mag een druktest met gefluoreerde koelmiddelen uitgevoerd worden met koelmiddel?
A ja, omdat de lekken dan makkelijk opgespoord kunnen worden met een elektronische lekdetector
B neen, koelmiddel mag pas op de installatie geplaatst worden na het druk-en lektesten d.m.v. een inert gas
C ja, een mengeling van koelmiddel met een inert gas vergemakkelijkt het opsporen van het lek
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke eisen dienen te worden gesteld aan vacuümpompen?
A zij moeten een voldoende olievoorraad hebben
B zij moeten minstens tweetraps zijn
C zij moeten minstens drietraps zijn
D zij moeten minstens eentraps zijnHerhalingsvraagjes695696

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het aansluiten van eenzelfde manifold op verschillende koelinstallaties?
A geen, manifolds zijn universeel toepasbaar
B een manifold voor installaties met minerale olie is sterk afgeraden voor installaties met esterolie
C elk koelmiddel maakt het gebruik van een andere manifold noodzakelijk
D een manifold moet, vooraleer gebruikt te worden met een andere olie, grondig met water en zeep gereinigd worden

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Met welk medium moet een druktest op een nieuwe installatie vóór inbedrijfstelling worden uitgevoerd?
A perslucht
B zuurstof
C stikstof
D water

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij het aansluiten van een manifold met soepele verbindingen aan een installatie moet/moeten:
A de soepele verbindingen worden ontlucht tot er gasvormig koelmiddel ontsnapt om indringing van lucht en vocht in de installatie te vermijden
B de manifold worden aangesloten op een vacuümpomp en de soepele verbindingen worden gevacuümeerd om indringing van lucht en vocht in de installatie te vermijden
C de soepele verbindingen worden ontlucht tot er vloeibaar koelmiddel ontsnapt om indringing van lucht en vocht in de installatie te vermijden
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het vullen met koelmiddel van een koelinstallatie moet gebeuren met:
A een manifold met soepele verbindingen, een koelmiddelcilinder en een vulcilindere en manifold met soepele verbindingen en een koelmiddelcilinder.
B Indien er een kijkglas aanwezig is op de installatie, is een koelmiddelweegschaal of vulcilinder niet nodig
C een manifold met soepele verbindingen, een koelmiddelcilinder en een koelmiddelweegschaal
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan men een lek opsporen bij het druktesten met droge stikstof?
A met een elektronische lekdetector
B met een op gas werkende lekzoeklamp
C met een water/zeepoplossing
D met de vlam van een gasbrander

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij een tekort aan koelmiddel in een werkende koelinstallatie:
A ontstaan bellen aan het kijkglas
B gaat de hoge druk naar omhoog
C neemt het stroomverbruik toe
D stijgt de verdampingstemperatuur voortdurend

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mag men na montage het circuit op druk testen met koelmiddel?
A het is aanbevolen de kring met koelmiddel te testen omdat dan de lekken gemakkelijker kunnen opgespoord worden
B neen, men mag slechts koelmiddel in de installatie brengen na druktesten en nadat deze lekdicht is bevonden
C meestal zal men bij installaties met open compressoren het circuit op druk testen met koelmiddel
D alleen wanneer de druk van het koelmiddel voldoende hoog is, mag men de druktesten met het koelmiddel doen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het vacumeren van een installatie heeft voornamelijk als doel:
A een droging van de installatie te verkrijgen
B het controleren op lekkage
C om olie in de leidingen te injecteren
D om bewegende delen te smeren om de juiste doorstroming van het expansieventiel te controleren

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een installatie wordt door een druktest op lekken gecontroleerd op:
A 10 bar
B 15 bar
C 20 bar
D dit is afhankelijk van het koelmiddel en het gebruik van de installatie

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer moeten koelsystemen worden gevuld met koelmiddel?
A zo snel mogelijk na de montage na vrijgave van de installatie door de bevoegde ambtenaar
B zo snel mogelijk na het vacumeren dat volgt na de druk- en lekproef
C na aanvaarding door een erkend organisme

21
Q

Een manifold werd gebruikt voor installaties met R22. Men wilt hem gebruiken voor een installatie op R407C.
A men mag een manifold nooit gebruiken voor een ander koelmiddel
B de druk meten, moet kunnen op gelijk welke installatie, dus geen probleem
C men mag hem gebruiken als de maximumdruk, vermeld op de manometer, het toelaat
D men mag de manifold alleen gebruiken bij een installatie met dezelfde oliesoort

22
Q

Welke inerte gassen buiten stikstof mogen gebruikt worden?
A waterstof of helium
B neon of radon
C zuurstof of lucht
D argon of helium

23
Q

Vocht in een koelinstallatie:
A is niet zo ernstig
B geeft een goede koeling van de compressor
C levert storingen op
D geeft een lagere verdampingstemperatuur

24
Q

Wat ziet men bij een goed werkende installatie in het kijkglas na de filterdroger?
A het oliepeil
B men ziet dat dit voor 50% gevuld is met koelmiddel
C gasbellen
D men ziet dat dit voor 100% gevuld is met koelmiddel en niet met gasbellen

25
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen (meestal lucht) in een koelinstallatie die niet in bedrijf is detecteren? A door het meten van een te lage zuigdruk B door de verhouding tussen de condensatiedruk en temperatuur te vergelijken op het koelmiddellatje C door de verhouding tussen verdampingsdruk en temperatuur te vergelijken op het koelmiddellatje D door het meten van een te hoge zuigdruk
B
26
Waardoor wordt de koelmiddelinhoud van het vloeistofvat bepaald? A de grootte van de verdampers B de grootte van de condensor C de grootte van de compressor D1,2 maal de totale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie
D
27
Wat is flash gas? A sterk oververhit gas B gas dat ontstaat bij verdamping van olie in het carter C de vorming van gas in de vloeistofleiding D lucht in de condensor
C
28
Waar schakelt men een elektronisch lekdetectiesyseem aan? A op een plaats waar geen koelmiddel aanwezig is B in de buurt van het vermoedelijke lek C in de buurt van een koelmiddel bevattend onderdeel D dit speelt geen rol, het toestel zal zich overal automatisch resetten
A
29
Wanneer of waarom wordt de directe lekzoekmethode of meetmethode toegepast? A om de precieze locatie van het lek vast te stellen door gebruik te maken van lekdetectietoestellen B als de methode van Mollier of de methode met de uitwendige drukvereffing ontoereikend zijn C de directe meetmethode wordt enkel toegepast in lokalen met een sterke ventilatie of luchtstroom D de directe meetmethode kan enkel toegepast worden als de installatie volledig vacuüm is getrokken
A
30
Wanneer of waarom wordt de indirecte lekzoekmethode of meetmethode toegepast? A als de methode van Mollier of de methode met de uitwendige drukvereffing ontoereikend zijn B de indirecte meetmethode kan enkel toegepast worden als de installatie volledig vacuüm is getrokken C wanneer men een abnormaal gedrag van de installatie vaststelt en na analyse van relevante parameters D om de precieze locatie van het lek vast te stellen door gebruik te maken van lekdetectietoestellen
C
31
Welke parameters kunnen worden geanalyseerd bij het lek zoeken volgens de indirecte meetmethode? A de druk, de temperatuur, de compressorstroom, de vloeistofniveaus en het hervullingsvolume B enkel en alleen de druk, de temperatuur, de vloeistofniveaus en het hervullingsvolume; de compressorstroom doet niets ter zake C enkel en alleen de druk, de vloeistofniveaus en het hervullingsvolume; de compressorstroom en de temperatuur doen niets ter zake D de druk, de temperatuur, de compressorstroom en de vloeistofniveaus; het hervullingsvolume doet niets ter zake
A
32
Wat verstaat men onder niet-condenseerbare gassen in een koelinstallatie met F-gassen? A restanten van stikstof, lucht of vocht of een combinatie van deze B butaan, propaan en isobutaan C R134a en andere enkelvoudige koelmiddelen D alle HCFK's
A
33
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen verwijderen uit een nog op te starten koelinstallatie? A deze hoeven niet verwijderd te worden B door zorgvuldig te vacuümeren tot een druk van 470 Pascal of lager C door zorgvuldig te vacuümeren tot een druk van 270 Pascal of lager D door speciaal hiervoor ontworpen drogers te plaatsen ( de zogenaamde Pascaldrogers)
C
34
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen verwijderen uit een reeds in bedrijf zijnde koelinstallatie? A door speciaal hiervoor ontworpen drogers te plaatsen (de zogenaamde Pascaldrogers) B door het koelmiddel af te tappen en de installatie opnieuw met nieuw koelmiddel te vullen C door het koelmiddel af te tappen en de installatie zorgvuldig te vacuümeren D alle voorgaande antwoorden zijn correct
C
35
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen detecteren bij een reeds in bedrijf zijnde koelinstallatie? A de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur B de condensatiedruk zal veel hoger liggen dan de daarbij horende temperatuur en de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor is abnormaal groot C de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur en de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor vertoont geen abnormale afwijking D de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur en de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor is abnormaal groot
B
36
Om een druktest uit te voeren op een koelinstallatie alvorens deze in bedrijf te stellen gebruikt men: [vul aan] A droge stikstof met een drukontspanner tot 25 bar B droge stikstof met een drukontspanner tot 15 bar C droge stikstof met een drukontspanner tot minimum 1,1 keer de maximale werkdruk D droge stikstof met een drukontspanner tot 0,9 keer de maximale werkdruk
C
37
Wat is de maximale werkdruk van de HD-zijde bij een koelinstallatie met luchtcondensor bij omgevingscondities van 32°C? A de druk gerelateerd aan 60,5°C (= 55°C x 1,1) condensatietemperatuur B de druk gerelateerd aan 32°C condensatietemperatuur C de druk gerelateerd aan 43°C condensatietemperatuur D de druk gerelateerd aan 55°C condensatietemperatuur
D
38
Een koelinstallatie met R134a met luchtgekoelde condensor en omgevingstemperatuur 32°C drukt men af: [vul in] A volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 7 barg B volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 25,5 barg C volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 15,5 barg D volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 32 barg
C
39
Wat zijn mogelijke symptomen van een koelmiddellek bij een in werking zijnde koelinstallatie? A een grote oververhitting van het koelmiddel aan het einde van de verdamper en een hoge persgastemperatuur van de compressor B een kleine oververhitting van het koelmiddel aan het einde van de verdamper en een lage persgastemperatuur van de compressor een hoge verdampings-en condensatietemperatuur van het koelmiddel C de compressor maakt meer lawaai
A
40
Bij een pump-down systeem: A sluit de magneetklep en wordt het koelmiddel vervolgens door de compressor afgepompt B sluit de magneetklep en valt tegelijkertijd de installatie stil C wordt de verdamperventilator stilgelegd en kan de compressor vervolgens uitschakelen in functie van de verdamperthermostaat D zal de compressor de installatie afpompen en vervolgens de magneetklep sluiten om zo te verhinderen dat het koelmiddel terug kan wegstromen
A
41
Hoe gaat men tewerk bij het lekzoeken (directe methode) op een nog functionerende installatie? A men zoekt bij voorkeur lekken terwijl de installatie in normaal bedrijf is (cooling modus) B bij het lekzoeken maakt het niet uit of de installatie in bedrijf is (coolingmodus of warmtepomp modus) C men zoekt lekken bij een licht verhoogde druk ten opzichte van de normale werkingsdruk D men zoekt bij voorkeur lekken in het hoge druk gedeelte van de installatie terwijl de installatie is uitgeschakeld
C
42
Bij een pump-down: A sluit de thermostaat de magneetklep en de compressor draait verder tot de LD-pressostaat afslaat B stopt de thermostaat de verdamperventilator en een verdamperthermostaat stopt de compressor C stopt de thermostaat de compressor en de ventilator valt eveneens direct stil D worden alle olie en koelmiddel uit de compressor afgepompt
A
43
Wat wordt met een vacuümmanometer gemeten? A de absolute druk B de relatieve druk C de absolute en relatieve druk D de verschildruk tussen absolute druk en koelmiddeldruk
A
44
Bij welke druk moet een koelinstallatie volledig worden getest? A bij de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die kunnen optreden B bij een druk aan de hoge drukzijde van 16 bar en aan de lage drukzijde van 6 bar C bij 1,5 keer de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die kunnen optreden D bij 1,1 keer de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die kunnen optreden
D
45
Moet er een gebruiksaanwijzing aanwezig zijn bij elke koelinstallatie? A er zijn alleen gebruiksaanwijzingen nodig van zodra de installatie de capaciteit van 100 kW overschrijdt B er zijn geen bepalingen omtrent gebruiksaanwijzingen in de norm C het is de compressorfabrikant die voor een gebruiksaanwijzing moet zorgen D NBN-EN 378 legt op dat elke koelinstallatie die aan deze norm moet voldoen, voorzien moet zijn van een gebruiksaanwijzing
D
46
Op welke druk moeten veiligheidsschakelaars / pressostaten aan de hoge drukzijde volgens de norm NBN-EN 378 worden ingesteld? A op een druk hoger dan 25 bar B de druk mag niet hoger zijn dan 90% van de maximaal toelaatbare druk C de druk moet overeenkomstig de verdampingstemperatuur van het koelmiddel zijn D op een druk kleiner dan 25 bar
B
47
Een koeltechnicus is zijn stikstoffles vergeten en moet op herstelling hardsolderen. Mag hij aan de installatie hardsolderen? A neen, dit is niet toegestaan B ja, om emissies te vermijden C ja, voor zover hij soldeert met 30% zilver D ja, indien de exploitant de toelating geeft
A
48
Vanaf welke druk in de installatie mag het overdruk ontlastingsventiel openen en het koelmiddel in de atmosfeer afblazen? A bij een druk van 30% hoger dan de maximale werkdruk B bij een druk hoger dan de maximale werkdruk C bij een overdruk van minstens 15% hoger dan de maximale werkdruk D het ventiel mag in geen enkel geval het koelmiddel in de atmosfeer afblazen
B