KOUDEMIDDELEN Flashcards

(59 cards)

1
Q

Wat gebeurt er wanneer gefluoreerde koelmiddelen in contact komen met
vuur?
A het koelmiddel vat onmiddellijk vuur
B niets, het koelmiddel is onbrandbaar
C er ontstaan giftige stoffen, afkomstig van de ontbinding van het koelmiddel
D er ontstaan ontbindingsproducten van het koelmiddel die echter niet giftig
zijn

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De vloeren van de machinekamers:
A moeten zuiver gehouden worden om voortijdig olielekken te kunnen
opsporen
B mogen uitsluitend in glad beton worden uitgevoerd
C moeten een belasting kunnen verdragen van minstens 2 ton/m²
D moeten glad en afwasbaar zijn

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Emissie is:
A het recupereren van koelmiddel uit een koelinstallatie
B het uitstoten van koelmiddel in de atmosfeer
C het verwijderen van vocht uit een koelinstallatie
D een fout in de constructie van de koelinstallatie

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het vullen in de damp(gas)fase is altijd toegelaten voor:
A R134a
B R404A
C R407C
D alle koelmiddelen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het vullen in de vloeisfoffase is verplicht bij:
A R134a
B R507
C R407C
D alle koelmiddelen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het vullen in de vloeistoffase is:
A beter dan het vullen in de dampfase omdat het proces gemakkelijker kan
worden gecontroleerd
B voor bepaalde koelmiddelen verplicht
C even goed als het vullen in de dampfase als men de te volgen methode
maar goed toepast
D alleen voor grotere installaties toepasbaar

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is er altijd een bruikbare verhouding tussen druk en temperatuur in een
koelinstallatie met R134a?
A ja, via het koelmiddellatje kan men altijd de druk en overeenkomstige
temperatuur aflezen
B neen, druk en temperatuur zijn steeds onafhankelijk
C neen, enkel in het tweefasengebied
D neen, enkel in de gasfase en het vloeistofgebied

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent onderkoelen?
A te laag condenseren
B ijsvorming aan de compressor
C na volledige condensatie het koelmiddel verder afkoelen
D na volledige verdamping het koelmiddel verder afkoelen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent oververhitten?
A te hoog verdampen
B te hoog comprimeren
C na volledige verdamping het koelmiddel verder opwarmen
D na volledige condensatie het koelmiddel verder opwarmen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is R407C?
A een zeotroop
B een azeotroop
C een absorber
D alle voorgaande antwoorden zijn onjuisT

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij een zeotropisch mengsel is er tijdens de verdamping bij constante druk:
A een temperatuurglide
B geen temperatuurglide
C een gelijke temperatuur
D alle voorgaande antwoorden zijn onjuist

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een azeotropisch mengsel is er:
A een vaste relatie tussen druk en temperatuur
B geen vaste relatie tussen druk en temperatuur
C een duidelijke waarneembare glide
D alle voorgaande antwoorden zijn onjuist

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk koelmiddel heeft het meeste kans op verandering in samenstelling bij een
koelmiddellek?
A R717
B R134a
C R507
D R407C

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het weglekken in een gesloten ruimte van R134a:
A is gevaarlijk omdat het giftig is
B kan bij hoge concentraties dodelijk zijn omdat er een tekort aan zuurstof
optreedt
C is gevaarlijk omdat het mengsel R134a/lucht brandbaar is
D is niet gevaarlijk omdat de soortelijke massa van koelmiddeldamp
aanzienlijk lager is dan die van lucht

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt de keuze van het koelmiddel in een koelinstallatie in
hoofdzaak bepaald?
A de prijs
B het soort van compressor
C de thermodynamische eigenschappen van het koelmiddel bij de verlangde
verdampings- en condensatietemperatuur
D het soort koelmiddel is niet zo belangrijk: als het maar een koelmiddel is

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke koelmiddel wordt er het meest gebruikt voor een diepvriestoepassing?
A R404
B R134a
C R22
D R410A

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk koelmiddel wordt er gebruikt voor een nieuwe split-airco?
A R134a
B R404A
C R22
D R410A

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk koelmiddel heeft een glide?
A R404A
B R134a
C R507A
D HFO-1234yf

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke koelmiddelen hebben weinig of geen nadelige invloed op het
broeikaseffect bij lekkages?
A chloorhoudende koelmiddelen
B blends of mengsels van HFK’s
C propaan, butaan, ammoniak en CO2
D koelmiddelen die een ASHRAE-code bezitten

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen een koelmiddel met R4(xx)- en R5(xx)-codering?
A het grote verschil tussen de R4(xx)- en de R5(xx)-reeksen is het
toepassingsgebied: de R5(xx)-reeks wordt gebruikt bij
diepvriestoepassingen en de R4(xx)-reeks bij warmtepompen
B de R5(xx)-reeks is een mengsel of blend met een temperatuurverschuiving
(glide) tijdens het verdampen/condenseren
C er is geen verschil tussen de R4(xx)- en de R5(xx)-reeksen wanneer het
gaat over de glide van het koelmiddel
D de R4(xx)-reeks is een mengsel of blend met een temperatuurverschuiving
(glide) tijdens het verdampen/condenseren

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat kan men niet aflezen uit een damptabel van een koelmiddel ?
A de onderkoeling en de oververhitting van het koelmiddel
B de temperatuur van het kookpunt bij een bepaalde druk van een koelmiddel
C het soortelijk volume van de verzadigde damp
D het soortelijk volume van het vloeibaar koelmiddel

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke koelmiddelen tasten de ozonlaag aan?
A (H)CFK’s
B HFK’s
C HFK-mengsels
D alle koelmiddelen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe berekent men het ton CO2-equivalent van een gefluoreerd broeikasgas?
A door de GWP-waarde van het koelmiddel te delen door het gewicht van het
koelmiddel, uitgedrukt in ton
B door het gewicht van het koelmiddel, uitgedrukt in kg, te vermenigvuldigen
met de GWP-waarde van het koelmiddel
C door de GWP-waarde van het koelmiddel te delen door het gewicht van het
koelmiddel, uitgedrukt in kg
D door het gewicht van het koelmiddel, uitgedrukt in ton, te vermenigvuldigen
met de GWP-waarde van het koelmiddel

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk van de volgende koelmiddelen is het minst schadelijk voor het
broeikaseffect?
A HCFK’s
B HFK’s
C NH3 (R717)
D CFK’s

25
Ozonlaagafbrekende stoffen zijn: A ammoniak B (H)CFK’s C HFK’s D CO2
B
26
Gefluoreerde broeikasgassen zijn: A ammoniak B glycol C HFK’s D CO2
C
27
Ten opzichte waarvan wordt de mate waarin koelmiddelen bijdragen tot het broeikaseffect vergeleken? A met het koelmiddel R11 B met een effectieve opwarming van 0,5°C per jaar C met het broeikaseffect dat er bestond in het jaar 1900 D met koolstofdioxide in een tijdshorizon van 100 jaar
D
28
Welke stoffen worden geviseerd door het Protocol van Montreal? A broeikasgassen B vluchtige organische stoffen C ozonlaagafbrekende stoffen D polyaromatische koolwaterstoffen
C
29
Omtrent welke eigenschap van koelmiddelen handelt het Protocol van Montreal? A het veroorzaken van het broeikaseffect B het opwarmen van de aarde C het aantasten van de ozonlaag D het afremmen van de zonnestraling
C
30
Welke stoffen worden geviseerd door het Protocol van Kyoto? A ozonlaagafbrekende stoffen B broeikasgassen C vluchtige organische stoffen D polyaromatische koolwaterstoffen
B
31
Omtrent welke eigenschap van koelmiddelen handelt het Protocol van Kyoto? A het aantasten van de ozonlaag B hun negatieve bijdrage aan de klimaatverandering C het terugdringen van de fotochemische luchtverontreiniging D het verbieden van het gebruik van milieugevaarlijke stoffen
B
32
Welk van de volgende koelmiddelen mag men niet meer gebruiken voor bijvullingen? A R134a B R410A C R22 D R507
C
33
Welk koelmiddel is een gefluoreerd broeikasgas? A R717 B pekeloplossing C glycolwater D R407C
D
34
Vanaf welke datum mogen er geen gerecycleerde HCFK's meer gebruikt worden? A 1/01/2017 B 1/01/2016 C 1/01/2014 D 1/01/2015
D
35
Welk koelmiddel behoort niet tot de groep van de HFK's (gefluoreerde broeikasgassen)? A R22 B R404a C R134a D R407c
A
36
Welke GWP-factor heeft R404A? A 250 B 1 C 3922 D 1340
C
37
De ozonlaag: A wordt niet aangetast door R12 of door R22 B wordt niet aangetast door chloorhoudende koelmiddelen C wordt aangetast door R134a D wordt aangetast door chloorhoudende koelmiddelen
D
38
Welke van deze koelmiddelen heeft een ODP-waarde groter dan nul? A R22 B R404A C R134a D R407C
A
39
Welke stof is in hoofdzaak verantwoordelijk voor de aantasting van de ozonlaag? A fluor B chloor C waterstof D zuurstof
B
40
Wat is het directe effect van de aantasting van de ozonlaag? A de toename van de UV-straling van de zon op leefniveau B de opwarming van de aarde C het afsmelten van de poolkappen D het toenemen van de zure regen
A
41
Welk koelmiddel heeft het minste impact op de Global Warming? A R134a B R404A C R410A D R744
D
42
Welke stof in R22 zorgt ervoor dat het bijvullen van R22 aan een installatie verboden is? A fluor B chloor C waterstof D CO2
B
43
Van wat is ODP de afkorting? A oxygen dew point B ozon depletion potential C outside diameter pipe D oil drainage point
B
44
Welke koelmiddelen hebben bij emissie de grootste directe negatieve invloed op het broeikaseffect? A NH3 B CO2 C HFK's D alle koelmiddelen
C
45
Nieuw geproduceerde koelmiddelen met een GWP-waarde van 2500 of meer mogen niet meer worden gebruikt om bestaande stationaire koelsystemen met een koelmiddelvulling van 40 ton CO 2-equivalent bij te vullen vanaf: A 1/01/2018 B 1/01/2020 C 1/01/2025 D 1/01/2030
B
46
Gerecycleerde of geregenereerde koelmiddelen met een GWP-waarde van 2500 of meer mogen niet meer worden gebruikt om bestaande stationaire koelsystemen met een koelmiddelvulling van 40 ton CO 2-equivalent bij te vullen vanaf: A 1/01/2025 B 1/01/2030 C 1/01/2032 D 1/01/2035
B
47
Het is verboden om nieuw geproduceerde R404A bij te vullen aan een bestaande koelinstallatie met 40 ton CO2-equivalent of meer vanaf: A 1/01/2020 B 1/01/2030 C 1/01/2015 D 1/01/2025
A
48
Het is verboden om gerecycleerde R404A bij te vullen aan een bestaande koelinstallatie met 40 ton CO2-equivalent of meer vanaf: A 1/01/2015 B 1/01/2020 C 1/01/2025 D 1/01/2030
D
49
R507 is een mengsel dat bestaat uit 50% R125 (GWP-waarde = 3500) en 50% R143A (GWP-waarde = 4470). Wat is de GWP-waarde van R507? A 7970 B 4470 C 0 D 3985
D
50
Wat wordt verstaan onder 'recycling' van koelmiddel? A het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel na een eenvoudig reinigingsproces B het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel dat zodanig opgewerkt is dat het vergelijkbaar is aan nieuw geproduceerd koelmiddel C het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel zonder voorafgaande reiniging of opwerking D koelmiddel terugwinnen
A
51
Welke van de volgende stellingen is correct? A de uitstoot van 1 kg R134a is even slecht voor het broeikaseffect als de uitstoot van 1,43 kg CO 2 B de uitstoot van 1 kg R134a is even slecht voor het broeikaseffect als de uitstoot van 14,3 kg CO 2 C de uitstoot van 1 kg R134a is even slecht voor het broeikaseffect als de uitstoot van 143 kg CO 2 D de uitstoot van 1 kg R134a is even slecht voor het broeikaseffect als de uitstoot van 1,43 ton CO 2
D
52
Indien een installatie met R22 lekt, dan mag men na het herstel van het lek: A de installatie nooit met R22 bijvullen; indien te weinig koelmiddel aanwezig is, zal men op zoek moeten gaan naar een andere oplossing (bv. gebruik van een ander koelmiddel) B de installatie enkel bijvullen met gerecycleerde of geregenereerde R22 C de installatie bijvullen met R22, ongeacht of dit koelmiddel nieuw geproduceerd, gerecycleerd of geregenereerd is D de installatie enkel bijvullen met nieuw geproduceerd R22
A
53
Wat wordt verstaan onder 'regeneratie' van koelmiddel? A koelmiddel terugwinnen B het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel zonder voorafgaande reiniging of opwerking C het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel na een eenvoudig reinigingsproces D het hergebruik van teruggewonnen koelmiddel dat zodanig opgewerkt is dat het vergelijkbaar is aan nieuw geproduceerd koelmiddel
D
54
Welk koelmiddel zal het meest bijdragen tot de TEWI van een koelsysteem? A R290 B R744 C R717 D R404A
D
55
Mag een koeltechnicus nog HCFK's gebruiken om bij te vullen? A ja, als het een gecertificeerde koeltechnicus betreft B nee, het gebruik van HCFK's is vanaf 01/01/2015 volledig verboden C ja, maar enkel in installaties gebouwd vóór 2001 D ja, maar enkel gerecycleerde HCFK's
B
56
Hoe kan men een kleine installatie met koelmiddelinhoud zonder afsluiters drukloos en koelmiddelvrij maken? A men snijdt voorzichtig de vloeistofleiding door en laat het koelmiddel ontsnappen B men plaatst een prikkraan op een geschikte leiding en zuigt de koelmachine leeg met een afzuigunit C men snijdt voorzichtig de vloeistofleiding door en men koppelt een speciale snelkoppeling aan naar een afzuigunit D men heeft de gewoonte dergelijke units te verschroten zoals ze zijn
B
57
Het weglekken van gefluoreerde koelmiddelen (zoals bv. van R134a) in een gesloten ruimte: A is gevaarlijk omdat de gefluoreerde koelmiddelen giftig zijn B kan bij hoge concentraties dodelijk zijn doordat een tekort aan zuurstof optreedt C is gevaarlijk omdat de damp van het gefluoreerde koelmiddel met de omgevingslucht een brandbaar mengsel vormt D is niet gevaarlijk omdat de soortelijke massa van koelmiddeldamp van F gas veel lager is dan die van lucht
B
58
Secundaire koelmiddelen zijn vaak oplossingen op basis van: A HFK’s B mengsels van ammoniak en water C mengsels van water en een antivriesmiddel D alle voorgaande antwoorden zijn juist
C
59
Wat is het probleem van hoge temperaturen bij het gebruik van HCFK's of HFK's als koelmiddel? A het vormen van zuren B het optreden van corrosie C explosiegevaar D het vormen van basische verbindingen
A