KTF periode 1 Flashcards

(234 cards)

1
Q

6 pijlers positieve gezondheid

A

Kwa-Zi So-Da Li-Me
- Kwaliteit van leven
- Zingeving
- Sociaal maatschappelijke participatie
- Dagelijks functioneren
- Lichamelijk functioneren
- Mentaal welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 pijlers gezond/ongezond gedrag

A

BRAVO Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding en Ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ADHD

A

Attention Deficit Hyperactive Disorder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ADD

A

Attention Deficit Disorder (meer in het hoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Overgewicht ->

A

diabetes (type 2), hoge bloeddruk, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 Opvoedstijlen

A

‘Audi’ratief (luisterend), permisief (verbindend), onverschillig en autoritair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 hechtingstijlen

A

veilig, angstig, vermijdend en ‘ambi’valent (angstig en vermijdend samen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

5 Soa virussen + medicatie + manier van overdragen

A

(wratten + alles wat begint met een H)
- Wratten -> huid (creme/wegsnijden)
- Herpes -> huid (antivirale middelen), koortslip oorsprong HSV
- HIV -> seks (HIV remmers/NNRTI’s), afgezwakte afweer
- Hepatites -> bloed, seks (antivirale middelen)
- HPV -> huid, zeer besmettelijk (niets), kan leiden tot baarmoederhals kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

5 Soa bacterien +medicatie + manier van overdragen

A

Bacterie (syfilis + alles met een G) -> antibiotica
- Syfilis -> seks (antibiotica), verspreid zich door organen
- Chlamydia -> seks (antibiotica), verspreid zich in voortplantingsorganen
- Gonoroe -> seks (antibiotica), druiper tot gevolg
- Shigella -> huid, seks, poep (niets), besmettelijk
- Trichomanas -> seks (antibiotica), parasiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 soa Beestjes +medicatie + manier van overdragen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stress endogeen

A

Stress van binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stress exogeen

A

Stress van buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stress wordt bepaald door

A

draagkracht - draaglast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schijf van vijf:

A

groente/fruit, graan, dierproducten/noten, vet, drank. Geel+blauw+groen+rood=bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zwangerschap voeding

A

geen rauwe dierproducten, geen vitamine A, geen tauge, geen kaas, geen zoet fruit.
Wel vitamine d, wel foliumzuur (minder vaak open rug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Consultatiebureau

A

preventieve gezondheidszorg, tot 4 regelmatig bezoeken, ook vaccinaties en vragen, niet verplicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

JGZ

A

0 - 18 jaar: op 5 en 10 jaar bezoek. Ook bezoek bij vier weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hielprik

A

(afwijkingen na geboorte bijv genetische), 4- 10 dagen, secundaire preventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

van wiechemschema

A

Schema om ontwikkeling bij te houden tot 4 1/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kinderziektes vaccinaties:

A

Vijfde ziekte, zesde ziekte, Rode hond, Mazelen, Waterpokken, Roodvonk, Bof. 5/6 RO-MA WATER RO-BO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen de 10 VMS thema’s

A

Risico’s signaleren en verbeteren (ziekenhuizen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

3 fasen van preventie

A

Primair: Voorkomen
Secundair: Opsporen
Tertiair: Herhaling voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

WIP

A

Werkgroep infectie bestrijding, maakt richtlijnen voor vaccinatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Risicos bij zwangerschap in 2de en 3de trimester

A

2de trimester: hoge bloeddruk
3de trimester: listeria (infectie) -> vroeggeboorte
3de trimester: abruptio placenta -> los laten baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Gebeurtenissen per trimester per week
1. 0-13 weken (hart en bloedsomloop en later hersenen en ruggenmerg) – eerste organen. 2. 14-26 weken (zintuigen: ademen, zuigen, slikken en vorm baby) - levensvatbaar op eind. 3. 27-40 weken (beweging en ogen open) – word actief.
26
5 eisen voor euthenasie (verpleegkundige mag niet uitvoeren)
- Zeker weten - Lijden - Info gekregen - Geen andere oplossing - 2 artsen naar gekeken
27
MRSA
Ziekenhuis bacterie, verspreid snel.
28
Decubites
Doorligplek (regelmatig draaien)
29
DOS
delier schaal door vragen.
30
Must
Schaal voor ondervoeding.
31
GFI/TFI:
Fragiliteit indicator.
32
Wat te doen bij Prikaccident
Melden, uitspoelen en uitknijpen. Kans op hepatites B/C of HIV.
33
Erikson 8 fasen conflicten + deugd:
Vertrouwen -> autonomie -> initiatief -> vlijt -> identiteit -> intimiteit -> generaviteit -> integriteit.
34
Achteruitgang over 45
Skelet, motoriek, gezichtsveld, gehoor en hersenen gaan achteruit.
35
Piaget 4 ontwikkelingsfasen
- Sensomotorische. Zintuigen werken maar de wereld begrijpen lukt nog niet. 0-2 jaar - Preoperationeel. Besef van wat er gebeurt maar kan het nog geen plaats geven. 2-7 jaar - Concreet operationeel. Begrijpt oorzaak gevolg. 7-11 jaar - Formeel operationeel. Complexe verbanden kunnen gelegd worden, redeneren. 12+ jaar
36
7 fasen van taal en welke maand
Maanden Skills 1 Huilen 2 Klanken 6 Gebrabbel 12 Woorden 18 Twee woorden 24 Drie woorden 36 Zinnen
37
Maslow piramide
Zelfrealisatie Erkenning/waardering Sociale behoefte Veiligheid Lichamelijke behoefte
38
EBP Evidence Based Practice
Ervaring als professional, voorkeuren patient, research.
39
Verpleegkundigproces:
1. Anamneses 2. Diagnose 3. Planning 4. Interventie 5. Uitvoering 6. Evaluatie
40
Gordon 11 gezondheidspatronen:
voeding, uitscheiding, activiteiten, slaap, cognitie, zelfbeleving, rollen/relaties, seks, stressverwerking, waarden/overtuigingen, gezondheidsbeleving.
41
WGBO
Behandelovereenkomst tussen patiënt en zorgverlener. (o.a. toestemming)
42
BIG
Beschrijving over beroepen. (o.a. gedragsregels, tuchtrecht, belangen, kader en BIG register)
43
BIG register:
register met verschillende beroepen.
44
3 wetsartikelen en bijbehorende beroepen
Artikel 3 beroepen: Beschermd, tuchtrecht, geregistreerd (arts, vpk, fyshio) Artikel 36 beroepen: Beschermd, tuchtrecht, geregistreerd - kan tijdelijk, zelfstandig bevoegd (VPK specialist, klinische technoloog) Artikel 34 beroepen: Beschermd, geen tuchtrecht, geen BIG registratie (diëtist, logopedist, huidtherapeut)
45
Beroepscode:
Kader waarbinnen gehandeld dient te worden. (o.a. altijd helpen in nood, patiënt belang voor op)
46
Patient heeft Recht op o.a.:
Informatie, inzien dossier, nee zeggen, privacy, vernietiging dossier, overleg en second opinion.
47
Plichten o.a.:
betalen, informatie verschaffen, meewerken.
48
wgbo regelgeving per leeftijdsgroep
Onder 12: ouders verlenen toestemming en hebben inzicht. 12-16: Ouders EN kind geven toestemming en inzage, kind heeft laatste woord. Boven 16: Kind beslist zelf en zelf inzicht, volwassen voor de zorg.
49
Wilsonbekwaamheid:
Eigen beslissing niet kunnen overzien.
50
Palliatieve sedatie (voorwaarde/ 2 soorten)
Passief, dood laten gaan (medicatie tegen pijn) Voorwaarde: onbehandelbare ziekte, 1-2 weken te leven. Soorten: ziektegericht (leiden verminderen door ziekte te behandelen), symptoomgericht (leiden verminderen door symptomen te onderdrukken)
51
Curatieve behandeling:
Doel is genezing.
52
AVPU normaalwaarde
Alert Verbal Pain Unresponsive Weet plaats/tijd, reageert op; woorden, pijn? -unres
53
EMV normaalwaarde
Eye motor Verbal response Bij licht kleiner
54
Adem normaalwaarde
9-14x per minuut
55
Saturatie normaalwaarde
95%
56
Bloeddruk normaalwaarde
110-140/ 70-90
57
Hartslag normaalwaarde
60-100
58
Terugkeer kleur huid tijd normaalwaarde
2 sec
59
Urine productie normaalwaarde
1-1,5 liter 4x per dag
60
Slijmvliezen normaalwaarde
Vochtig/glanzend
61
Gewicht toegestane variatie
2%
62
Temperatuur normaalwaarde
36,5-37,5
63
‘Br’istol
Poepschaal
64
Visual Analogue Scale
Pijn -visueel (smileys)
65
Numeric Rating Scale
Pijnschaal -genummerd
66
PACSLAC
Pijn herkennen bij gehandicapte
67
SNAQ
Short Nutrition Assesment Questionary
68
MUST
Vragen over BMI
69
TIME
Tissue Infection Moisture Edge Over uiterlijk wond
70
Braden scale
6 indicatoren wond
71
DDOS
Delierschaal
72
SCEGS
Mentale welbevinden schaal Somatiek Cognitie Emotie Gedrag Sociaal
73
MEWS + 5 te meten dingen
Vitale functies (ademhaling, hartslag, sys. bloeddruk, temperatuur, bewustzijn)
74
ABCDE
Airway Breathing Circulation Distribution Exposure Vitale functies behouden
75
SBAR
Situation Background Assessment Recommendation Communicatie methode
76
DENWIS
Dutch Early Nurse Worry Indicator scale 9 stappen niet pluis gevoel
77
Celkern
bepaald erfelijkheid
78
Robosomen
Maakt eiwit aan
79
Mitochondiën
Creëert ATP
80
Golgi complex:
Transporteert stoffen via blaasjes
81
Lymosomen
Blaasjes met enzymen die stoffen afbreken,
82
Cytoskelet
Bepaald vorm van cel
83
Passief transport:
Transport waar geen ATP voor nodig is, door concentratie verschillen:
84
− Osmose
Water volgt stof
85
− Diffusie
Verspreiding van stof
86
− Filtratie
Scheiding stoffen door filter
87
Hypertoon
Hoge druk
88
Isotoon
Gelijke druk
89
Hypotoon
Lagere druk
90
Intra
Binnen
91
Inter
Tussen
92
Extra
Buiten
93
Actief transport:
Transport waar ATP voor nodig is:
94
- Natrium/kalium pomp
3 natrium uit/2 kalium in. Heeft atp nodig
95
- Blaasjes transport:
Blaasjes in celmembraan nemen voedingsstoffen op
96
Colloïd osmotische druk:
Eiwitverschil, concentratie in bloedbaan is normaal hoger dan daarbuiten. Lage druk leidt tot oedeem (vocht ophoping). Ontstaat door osmose.
97
Kristalloïd osmotische druk
Druk die ontstaat door verschil in zout/suiker binnen/buiten-bloedbaan.
98
Epitheel weefsel:
Bedekt uitwendig oppervlak, bekleed inwendig transportbuizen en compartimenten. Vormen klierproducten. Hebben zintuigelijke functie.
99
Bind weefsel:
Biedt stevigheid en bescherming. Transporteert stoffen. Zorgt voor opslag energie. Helpt met verdediging lichaam. Vult inwendige ruimte op.
100
Spier weefsel: + 3 soorten spierweefsel
Samentrekken en ontspannen is mogelijk. 3 soorten: - Skeletspierweefsel: lang, meerdere kernen, in skelet - Hartspierweefsel: kort, een celkern, verbonden, in hart, voor rondpompen bloed - Gladspierweefsel: kort, niet gestreept, een celkern, in bloedvaten/spijsvertering/luchtwegen/urinewegen, regelt diameter.
101
Zenuwweefsel
Voorprikkelgeleiding, in hersenen/ruggenmerg/zenuwknoppen, heeft korte uitlopers (prikkel vangen) en lange uitlopers (prikkel versturen).
102
Functies bloed
transport, homeostase (PH, ionen en vloeistoffen), temperatuur, verdediging ziekte, beperking vloeistof verlies.
103
4 soorten bloed en percentages
- 45% erotrcyten (rode bloedcellen): transport zuurstof en koolstofdioxide. - 0,5% Leukocyten (witte bloedcellen): bescherming. - 0,5% Trombocyten (bloedplaatjes): gaan kleven bij stolling. - 55% Bloedplasma: proteïne, voedingstoffen en hormonen transport.
104
Stollingsfasen
1. Contractie bloedvaten 2. Aggregatie: trombocyten en bloedplaatjes gaan samen klonteren. 3. Coagulatiefase: fibrine wordt gecreëerd.
105
Lymfestelsel
systeem dat vocht afvoert. Blind eindigende vaten door het lichaam. Aparte vaten met kleppen. Stroomt niet door het hart.
106
Lymfeklieren
: Holtes met witte bloedcellen die dienen als filter.
107
Rechter hartdeel zuurstof/arm
zuurstofarmbloed
108
Links hartdeel zuurstof/arm
zuurstofrijk
109
Atria boven/onder
boven
110
Ventrikels boven/onder
onder
111
Bloedstroom door het hart +belangrijkste vaten
van atria naar ventrikels naar aorta/longslagader
112
Vena zuurstofarm/zurstofrijk
zuurstofarm behalve vena pulmonalis
113
3 onderdelen hartwand
Endocard: Dun glad vlies aan binnenkant hart. Myocard: Tussenlaag met spier. Epicard: Dunne laag aan de buitenkant.
114
Semilunaire kleppen (benoem ze +locatie)
binnenste kleppen (halve maan) - Aortaklep: vanuit linkerventrikel naar organen. Door aorta. - Pulmanalisklep: vanuit rechterventrikel naar longen. Door longslagader.
115
Articulaire kleppen (benoem ze +locatie)
buitenste kleppen (met draadjes) - Mitralisklep: tussen linker ventrikel en atrium. Naar rechterlongslagader. - Tricuspidalisklep: tussen rechter ventrikel en atrium.
116
Grote bloedsomloop:
naar organen buiten de longen. Vanuit linkerventrikel door aorta naar de rest. Terug via vena cava inferior.
117
Kleine bloedsomloop
gaat naar longen vanuit rechter ventrikel. Via pulmera atria (longslagader). Komt terug in linker atria. Gasuitwisseling in longen gaat door diffusie.
118
Arterië
hoge druk, zuurstofrijk, diep in lichaam, smal, dikke wand, geen klep.
119
Vene 7 eigenschappen
lage druk, zuurstofarm, meer op oppervalk, wijd, dunne wand, kleppen.
120
Capilaire
haarvaten
121
Fasen hart pompen
1. Atria systole: samenknijpen atria -> bloed naar ventrikels. 2. Articulaire kleppen dicht. 3. Ventriculaire systole: samenknijpen ventrikels -> bloed naar aderen.
122
Preload
wat er in gaat (uitrekken)
123
Afterload
wat overblijft na bij elkaar trekken (samentrekken)
124
EDV-stretch:
totale mate van in en uitrekken
125
Windketelfunctie
Gelijke stroom van bloed door mee bewegende arterien
126
Frank starling curve:
Hoe meer bloed er in het hart komt. Hoe sneller die gaat pompen. Tot een bepaalde mate.
127
Baroreceptoren
Leveren informatie voor autonome activiteit door druk. (info over bloeddruk, hart en ademhaling)
128
Sinusknoop
Start prikkelgeleiding (50/100 p/m). Atria knijpen vervolgens samen.
129
AV knoop:
Vertraagd prikkel met 0,04 sec. (40/50 p/m) Zodat ventrikels later samenknijpen.
130
His bundel:
Verspreid prikkel over ventrikels.
131
Purkinje vezels:
Hier in verspreid prikkels zich.
132
Cardiac output:
wat het hart wegpompt per minuut.
133
Slagvolume
Wat er per slag wordt uitgepompt.
134
Contractiliteit
Pompkracht
135
Perifere weerstand betekenis: + waar het door bepaald worden
weerstand die het hart ervaart. -Bloedvolume in aders. -Diameter slagaders. -Weerstand kleppen. -Stroperigheid/viscositeit bloed.
136
hoeveel % van hartcellen zijn contractiel?
99%
137
Rustpotentiaal:
-70mv
138
Piekpotentiaal
30mv
139
7 fasen van elekrtofyshiologie
1. -70mv 2. Natrium stroomt naar binnen 3. Lading stijgt naar -60mv 4. Natrium poorten open en naar binnen. 5. Lading stijgt naar 30 mv. 6. Natrium kanalen sluiten. 7. Kalium stroomt naar buiten. 8. -70mv.
140
Elektrocardiogram ECG:
12 richtingen meten door 10 elektroden.
141
ECG P - QRS - T benoem 3 fasen
= activatie atria, activatie ventrikes, recovery wave
142
Bradycardie
vertraagde hartslag. <50mv
143
Tachycardie
verhoogde hartslag. >100mv
144
PVC Premature Ventrikel Complex
Abnormale slagen in ventrikels.
145
PAC Premature Atria Complex
Abnormale slagen in atria.
146
Bundeltakblok
Prikkel zoekt andere weg door onderbreking
147
VT Ventrikeltachiecardie:
Ventrikels slaan te snel.
148
AF Atrium fibrileren:
Atria trekken niet goed samen (ongecoördineerd)
149
VF Ventrikelfibrileren:
Ventrikels trekken niet goed samen (ongecoördineerd)
150
Asystole
onderbreken van elektrische activiteit in hart
151
Interne respiratie:
Gasuitwisseling in lichaam.
152
Externe respiratie
Gasuitwisseling tussen intern en extern milieu.
153
Hemoglobine
Hieraan bindt zuurstof zich in het bloed. Dit wordt verdeeld over het lichaam. Hemoglobine neemt de koolstof in het lichaam weer mee.
154
Symptomen problemen kransslagader:
pijn op borst. Zorgt voor hartinfarct. Veel voorkomend.
155
interventies problemen kransslagader
dotteren (ballon opblazen in ader), katherasatie (inbrengen van buisje in ader)
156
MAP berekenen
Middle Arterial Pressure = 2x diastolische + 1x systolische : 3
157
Hypertensie
140+/90+
158
Hypotensie
90-/60-
159
Minder druk in welke delen bloedsomloop?
Kleine aderen en in kleine bloedsomloop (en vene)
160
Bloeddruk = (formule)
perifere weerstand x cardiac output.
161
Symptomen hoge bloeddruk:
hoofdpijn, visus (ogen), maag/darmproblemen, hartfalen, neurologische problemen, nierproblemen.
162
7 Oorzaken hoge bloeddruk
zout, overgewicht, weinig bewegen, veel alcohol, roken, stress.
163
Gevolgen hoge bloeddruk
druk op vaten, kans op hartfalen, schade aan organen, hypertensie crisis (200/120) -> schade aan hart, hersenen, nieren, bloedvaten. Intraveneuze middelen nodig.
164
Hypoxie
Hypoxie is een conditie waarbij weefsels in het lichaam als geheel of in een bepaald deel van het lichaam niet voorzien worden van voldoende zuurstof.
165
EPO
Medicatie die zorgt voor meer zuurstof in bloed
166
ACE remmers:
Bloeddruk verlagend. Geeft hart meer rust.
167
Calciumantagonist:
Verlaagd calcium en hartritme.
168
Diuretica
Plasmedicijn, werkt vochtafdrijvend. Verminderd oedeem en kortademigheid.
169
Hypolemische schok
Druk valt weg door bloedverlies.
170
Decompensatio cordis
verminderde pompfunctie hart.
171
Forward faliure:
Voor aangedane deel problemen.
172
Backward failure
Na aangedane deel problemen.
173
Klasses hartproblemen
1. Geen klachten in dagelijks leven. 2. Enige beperking bij inspanning. 3. Duidelijke beperking wel comfortabel in rust. 4. Niet in staat tot inspanning.
174
Problemen links
Problemen in longen (longoedeem). Activering RAAS. Bloeddruk daalt. Minder bloed naar rest.
175
Problemen rechts
Problemen in andere organen en lichaam. Lichamelijk oedeem. Minder bloed naar longen. Plassen.
176
Perfusie
toevoer vloeistof naar organen.
177
Ventilatie
verwisseling lucht in longen.
178
Gezondheidsdeterminanten
Wat invloed heeft op gezondheid.
179
Systole
Samentrekken
180
Diastole
ontspannen
181
ADL
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
182
Cardiogene shock hart:
Hart pompt niet goed meer.
183
Farmacodynamiek
Wat geneesmiddel doet met lichaam.
184
Farmacokinatiek
Wat lichaam doet met geneesmiddel.
185
4 groepen medicatie:
- Therapeutische (genezend) BV; antibiotica - Profylactische (preventief) BV; antimalaria - Voor diagnose BV; oogdruppels - Om functies te herstellen BV; cholesterolremmer
186
Lethaal
dodelijk
187
Therapeutische
Juiste dosis
188
Subtherapeutische
te weinig
189
Cmax
Maximale concentratie in lichaam
190
Tmax
Tijd die nodig is voor maximale plasmaconcentratie.
191
T 1/2 :
Halfwaardetijd. 4/5x halfwaardetijd = verwaarloosbare dosis.
192
processen medicatie ADME 4:
Absorptie: Afhankelijk van: toediening, tress pass effect, darmoppervlakte, snelheid maagdarmkanaal Distributie Afhankelijk van: soort weefsel, soort middel, leeftijd en ziekte Metabolisme: wordt gedaan door leverenzymen Extractie: Uitscheiden.
193
Agonist
Activeert lichaamseigen stof
194
Antagonist
Blokkeert lichaamseigen stof
195
Zijn verzadigde of onverzadigde vetten goed
onverzadigde
196
Vindt in longen diffusie of osmose plaats
diffusie
197
Wat heeft meer invloed op oedeem? Cod of kod
COD
198
Bij welke leeftijd hoort levenloze dingen als levend zien eerder? onder 2 of 2-7
2-7
199
Wkkgz: wat is het en wat doet het?
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg: regelt wat goede kwaliteit is en wat u kan doen in geval van problemen
200
WLZ: wat is het en wat doet het?
Wet langdurige zorg, regelt zware, intensieve zorg voor kwetsbare ouderen, mensen met een handicap en mensen met een psychische aandoening.
201
Waar is de osmotische druk op de bloedvaten hoger? Vene of arterië
In beide gelijk
202
Waar is de hydrostatische druk normaal gesproken hoger dan de osmotische druk in de vene of arterië?
arterië
203
Hydrostatische druk
Drukt vocht uit bloedvaten
204
Osmotische druk
drukverschil dat tussen twee oplossingen van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose
205
aspecifieke afweer
bestaat uit stoffen en cellen die zich niet specifiek richten tegen een ziekteverwekker.
206
Viscositeit
stroperigheid
207
Acuut coronair syndroom
verzamelnaam voor instabiele angina pectoris en een hartinfarct. Deze twee aandoeningen hebben dezelfde oorzaak, namelijk het dichtslibben van de bloedvaten rondom het hart
208
instabiele angina pectoris
tijdelijk zuurstoftekort van het hart, als de klachten uit het niets ontstaan en vanzelf niet overgaan is deze instabiel
209
angiotensine en wat doet het
Door Raas wordt angioensine 1 omgezet in 2. Angiotensine I wordt vervolgens door het angiotensine-converterende enzym (ACE) omgezet tot angiotensine II dat de resorptie van water en Na+ stimuleert. Deze resorptie zorgt ervoor dat het extracellulair volume stijgt. -> bloeddruk stijgt
210
angiotensine en wat doet het
Door Raas wordt angioensine 1 omgezet in 2. Angiotensine I wordt vervolgens door het angiotensine-converterende enzym (ACE) omgezet tot angiotensine II dat de resorptie van water en Na+ stimuleert. Deze resorptie zorgt ervoor dat het extracellulair volume stijgt. -> bloeddruk stijgt
211
Plastablet
zorgt dat je gaat plassen, verlaagd vaak de bloeddruk
212
Wat heeft meer invloed op oedeem? COD of KOD
COD
213
Lymfocyten
witte bloedlichaampjes (aspecifiek)
214
hematocrietwaarde
is het volume van het bloed dat door de rode bloedcellen wordt ingenomen, meer hematocriet zorgt voor meer stroperigheid
215
Vena pulmonalis, waar gaat die heen/komt die vandaan en is die zuurstofrijk of zuurstofarm?
Zuurstof rijk vanaf longen
216
Vena cava superior, waar gaat die heen/komt die vandaan en is die zuurstofrijk of zuurstofarm?
Van bovenste organen is zuurstof arm.
217
alfablokker
Daling van de bloeddruk door verlaging van de perifere weerstand
218
betablokker
Het lichaam maakt 3 stresshormonen: adrenaline, noradrenaline en cortisol. De stresshormonen werken via de zogenaamde bèta-receptoren. Bètablokkers blokkeren de werking van deze bèta-receptoren -> lagere bloeddruk
219
Nycturie
Vaak plassen
220
P fase is dit systole of diastole en ventrikel of atria
systole atria
221
QRS fase is dit systole of diastole en ventrikel of atria
systole ventrikel
222
T fase is dit systole of diastole en ventrikel of atria
recovery wave ventrikel
223
Vitaliteitsecho
In eerste trimester, Mogelijk rond de 8e week van de zwangerschap, doel: controleren van levensvatbaarheid van embryo, controle zwangerschap binnen of buiten baarmoeder, plaats van de innesteling, hartje embryo, eenling/meerling, afwijking rond baarmoeder.
224
Bloedonderzoek
Onderzoek vóór de 13e week van de zwangerschap, onderzoek naar infectieziekten en antistoffen tegen bloedgroepen (bloedgroep en reus).
225
- NIPT-test:
In eerste trimester, Mogelijk rond de 11e week van de zwangerschap, Niet Invasieve Prenatale Test, bloedonderzoek naar opsporen aangeboren chromosoomafwijkingen, op basis van DNA in het bloed.
226
- 13 weken echo
In eerste trimester Mogelijk rond de 13e week van de zwangerschap, onderzoek naar aanwezigheid van lichamelijke afwijkingen bij de foetus.
227
SEO/geo
in tweede trimester - Structureel echoscopisch onderzoek (SEO): structurele (lichamelijke) afwijkingen. - Geavanceerd echoscopisch onderzoek (GEO): SEO; GEO (bij één of meer afwijkingen).
228
Vlokkentest
In tweede trimester, Neemt kleine stukjes van placenta af. Kan eerder dan vruchtwaterpunctie.
229
Vruchtwaterpunctie
In tweede trimester, Klein stukje vruchtwater wordt afgenomen voor chromosaal onderzoek.
230
Echografie
derde trimester, Het opsporen van een eventuele groei-afstand en het bewaken van de foetale ontwikkeling.
231
- Endoplasmatisch reticulum
Systeem van membranen dat een rol speelt bij eiwitsynthese. - Mitochondriën: de energiecentrales van de cel. energiefabriek voor ATP.
232
- Centrosoom
cilindervormigestructuur die in actie komt als cel gaat delen.
233
- Toedieningsvorm
* Enteraal: spuit * Parentaal: anaal * Lokaal
234
Arterie pulmonalis zuurstofarm/zuurstof rijk
zuurstofarm