Lecture 6: Pinkham: ASD + schizofrenie sociale cogn. Flashcards

(26 cards)

1
Q

Wat is de overeenkomst tussen ASD en SCZ?

A

Neuro ontwikkelingsstoornissen met beiden disfuncties in sociale cognitie
-> Maar vanwege methodologische verschillen is het onduidelijk hoe vergelijkbaar ze zijn in sociale cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 2 sociaal cognitieve vlakken lijkt er in eerder onderzoek een verschil mogelijk te zitten?

A

Emotieherkenning en mentaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de methodologische verschillen in eerder onderzoek naar sociale cognitie in ASD/SCZ die verder onderzoek hierin legitimeert?

A

Verschillende resultaten:
- Sommigen vinden geen verschil
- Sommigen: ASD slechte emotieherkenning, SCZ slechte auditieve emotieherkenning
- Sommigen verschillen in mentaliseren of juist niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het doel van dit onderzoek? (2)

A
  1. Vergelijking van sociale cognitieve prestaties ASD vs SCZ –> zoeken van overeenkomsten/verschillen en gerichte behandelingen ontwikkelen
  2. Onderzoek hoe sociale en neurocognitieve vaardigheden samenhangen –> vergroot begrip van deze beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de verwachtingen van het onderzoek?

A

ASD: meer moeite met emotieherkenning en sociale perceptie

SCZ: geven vaker anderen de schuld van negatieve gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 4 domeinen van sociale cognitie worden beoordeeld?

A
  1. Attributionele stijl
  2. Emotieherkenning
  3. Sociale perceptie
  4. Mentaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat waren de 3 groepen?

A

SCZ - ASD - typisch ontwikkelde groep (TD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor werd een subset van de MATRICS Consensus cognitive battery (MCCB) gebruikt?

A

Meten van neurocognitie (verwerkingssnelheid, werkgeheugen, verbaal leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat waren de algemene resultaten voor de groepen?

A

Controlegroep presteerde beter dan ASD & SCZ op sociale cognitieve taken, maar minimaal verschil tussen klinische groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het verschil tussen SCZ en ASD voor attributiestijl en gezichtsherkenning?

A

Attributie: SCZ maakte vaker vijandige attributies

Gezichtsherkenning: ASD scoorde slechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat waren de 2 subdomeinen van sociale cognitie waar ASD en SCZ verschilden?

A

Attributiestijl (agressiviteit SCZ) en gezichtsherkenning (ASD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de hoofdconclusie van dit onderzoek?

A

ASD en SCZ vertonen vergelijkbare beperkingen in sociale cognitie, maar hebben slechtere sociale cognitie dan controle groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was de conclusie op het vlak van hoe sociale cognitie en neurocognitie samenhangen?

A

Relatie tussen sociale cognitie en neurocognitie verschilden niet tussen klinische groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een mogelijke verklaring voor deze bevindingen van vergelijkbare sociale cognitie in ASD/SCZ?

A

Genetische + neurologische overlap ASD en SCZ suggereren gedeelde oorzaken met subtiele verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan kleine verschillen in e.g. attributies tussen ASD/SCZ verklaren?

A

SCZ heeft paranoïde symptomen, die verband houden met een vijandigheidsbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 2 beperkingen van dit onderzoek?

A
  1. Verschillen in demografische factoren tussen groepen
  2. Uitsluiting van mensen met ASD en verstandelijke beperking
17
Q

Wat zou toekomstig onderzoek moeten doen?

A
  1. Individuele variaties in sociale cognitie onderzoeken
  2. Effectiviteit van transdiagnostische behandelingen
18
Q

Wat zijn 2 aspecten voor ASD en SCZ die verschillen?

A

ASD:
-> Beperkt en repetitief gedrag
-> Aanwezig sinds kindertijd

SCZ:
-> Positieve psychiatrische symptomen (hallucinaties, delusies)
-> Ontwikkelt tijdens adolescentie/ volwassenheid

19
Q

Wat zijn 3 kenmerken van blijvende tekorten in sociale communicatie en interactie voor autisme?

A
  1. Tekort in socio-emotionele wederkerigheid
  2. Tekort in non-verbale communicatieve gedrag
  3. Tekort in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties
20
Q

Wat zijn 5 negatieve symptomen van schizofrenie?

A
  1. Afgevlakt affect
  2. Alogie
  3. Anhedonie
  4. Asocialiteit
  5. Avolitie
21
Q

Samenvattend: Welk probleem probeert Pinkham te dekken? Welk doel stelt hij daarbij en welk methode gebruikt hij? Wat zijn de resultaten?

A

Probleem: geen grote studies die sociale cognitie bij ASD en SCZ direct vergelijken

Doel: mogelijke sociale cognitie profielen bepalen voor diagnostisch onderzoek

Methode: uitgebreide sociale cognitiebatterij afnemen bij ASD, SCZ en controles

Resultaten: geen significante verschillen in sociale cognitie ASD/SCZ

22
Q

Waarom zijn er twijfels over de ecologische validiteit van deze studie?

A

Patient is in een niet-naturalistische omgeving en problemen komen vaak pas tot uiting bij sociale participatie

23
Q

Met welke 4 typen onderzoek kan je de validiteit vergroten van dit onderzoek?

A
  1. Hyperscanning
  2. VR
  3. Wearable eye-tracking
  4. Experience sampling method
24
Q

Waarom zijn er weinig dynamische sociocognitieve taken in de KNP praktijk?

A

Niet praktisch om deze te doen, ze zijn ook minder beschikbaar en minder over bekend

25
Waarom ontkom je vaak niet aan vragenlijst onderzoek?
Technologieën zijn veelbelovend, maar er is weinig over bekend -> Tijdrovend om in KNP populaties uit te zoeken, dus vragenlijsten zijn vaak het beste
26
Hoe presteren ASD patienten op testen voor alexithymie, cognitieve empathie en affectieve componenten? Hoe correleren deze met EF vaardigheden?
Verhoogde alexithymie Verlaagde cognitieve empathie Geen verschil affectieve component -> Geen correlaties met EF vaardigheden!