Lektion 16 Flashcards

(68 cards)

1
Q

de aanmelding, aanschrijving

A

die anmeldung en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de werkgever

A

der arbeitgeber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de werknemer

A

der arbeitnehmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de opdracht

A

die aufgabe n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de behoefte, de nood

A

der bedarf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de onderneming, het bedrijf

A

der betrieb e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de energie

A

die energie n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de begane grond, benedenverdieping

A

das erdgeschoss e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het fabriek

A

die fabrik en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het gebouw, het pand

A

das gebäude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het gebied

A

das gebiet e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de handleiding, gebruiksaanwijzing

A

die gebrauchsanweisung en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de prijs, het honorarium

A

die gebühr en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het doel, een artikel, voorwerp

A

der gegenstand ä e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de helft

A

die hälfte n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de handel

A

der handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de huisvrouw

A

die hausfrau en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de industrie

A

die industrie n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het instituut, de instelling

A

das institut e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de interesse

A

das interesse n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de kunde, kundigheden/expertise/van iets op de hoogte zijn

A

kenntnisse (pl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de controle

A

die kontrolle n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de kosten

A

kosten (pl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de oorlog

A

der krieg e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het materiaal
das material, materialien
26
vraag (en aanbod)
die nachfrage n
27
de naald
die nadel n
28
de partner
der partner
29
de stagair
der praktikant en
30
de productie
die produktion en
31
de kwaliteit
die qualität en
32
de bescherming
der schutz
33
de veiligheid
die sicherheit en
34
de stof
der stoff e
35
de functie, het werk, de taak
die tätigkeit en
36
het milieu, de omgeving
die umwelt
37
de procedure, het proces
das verfahren
38
(een lening) aanvragen
(ein kredit) beantragen
39
bezitten
besitzen
40
bedragen
betragen
41
bloeien
blühen
42
inzetten
(ein)setzen
43
inhouden, bevatten
enthalten
44
verhogen
erhöhen
45
oprichten
eröffnen
46
produceren/plaatsen, leggen
(her)stellen
47
ontslag nemen, contract opzeggen
kündigen
48
leveren
liefern
49
produceren
produzieren
50
realiseren
realisieren
51
dalen/doen dalen
sinken/senken
52
verbieden
verbieten
53
verbruiken
verbrauchen
54
voorkomen/komen
(vor)kommen
55
worden
werden
56
verwonderen, verbazen
wundern
57
vernielen
zerstören
58
goedkoop
billig
59
elektrisch
elektrisch
60
gunstig, bevordelijk
günstig
61
midden, gemiddeld
mittlere
62
technisch
technisch
63
talrijk
zahlreich
64
totaal
insgesamt
65
vaker, frequenter
öfter
66
zodra
sobald
67
behalve, ongeacht
außer
68
tijdens
während