Lektion 17 Flashcards
(45 cards)
het pak, het kostuum, kledingstuk
der anzug ¨e
de buik
der bauch ¨e
het toegangsbewijs, het ticket
die eintrittskarte n
de vreemde taal, buitenlandse taal
die fremdsprache ¨e
de humor
der humor
het tijdschrift
die illustrierte n
de jogging
das jogging
de monteur, de hersteller
der mechaniker
de kampioen
der meister
de publiciteit, openbaarmaking, publiek
die öffentlichkeit
de professor
der professor en
de reeks, de rij
die reihe n
het gerecht
die speise n
het woord
das wort e
de verklaring
das zeugnis se
aanschouwen/zien
(an) sehen
opschrijven/schrijven
(auf)schreiben
ontmoeten, treffen
begegnen
bezwaar maken
beschweren
bevestigen
bestätigen
verontschuldigen
entschuldigen
schrikken
erschrecken
erschreckt, erschreckte, hat erschrekt
vriezen
frieren
plaatsnemen, zich neerzetten
(hin) setzen