Moeilijke woorden 15, 16 Flashcards
(27 cards)
1
Q
de overtuiging, het geloof, de mening
A
die Überzeugung en
2
Q
de hoop
A
die Hoffnung en
3
Q
verplaatsen, bewegen, gaan
A
bewegen
4
Q
in principe, altijd, daadwerkelijk
A
grundsätzlich
5
Q
in ieder geval, althans
A
jedenfalls
6
Q
behoefte, nood
A
der Bedarf
7
Q
in de plaats van
A
statt
8
Q
ooit, telkens
A
je
9
Q
slank, dun, tenger
A
schlank
10
Q
verstandig, redelijk
A
vernünftig
11
Q
de behoefte, de nood
A
der bedarf
12
Q
de prijs, het honorariom, vergoeding, toeslag
A
die gebühr en
13
Q
het doel, het artikel, voorwerp, object, onderwerp
A
der gegenstand ¨e
14
Q
de procedure, proces
A
das Verfahren
15
Q
vernielen
A
zerstören
16
Q
midden, gemiddeld
A
mittlere
17
Q
verhogen
A
erhöhen
18
Q
oprichten
A
eröffnen
19
Q
produceren/plaatsen, leggen
A
(her)stellen
20
Q
ontslag nemen, contract opzeggen
A
kündigen
21
Q
realiseren
A
realiseren
22
Q
dalen/doen dalen
A
sinken/senken
23
Q
vernielen
A
zerstören
24
Q
midden, gemiddeld
A
mittlere
25
vaker, frequenter
öfter
26
zodra, nadat, eenmaal
sobald
27
behalve, ongeacht
außer
