Les 2 - Vervoegingen tegenwoordige tijd (El presente) Flashcards
(49 cards)
1
Q
Verkopen
A
vender
2
Q
ik verkoop
A
vendo
3
Q
jij verkoopt
A
vendes
4
Q
hij/zij/u verkoopt
A
vende
5
Q
wij verkopen
A
vendemos
6
Q
jullie verkopen
A
vendéis
7
Q
zij verkopen
A
venden
8
Q
hebben
A
tener
9
Q
ik heb
A
tengo
10
Q
jij hebt
A
tienes
11
Q
hij heeft
A
tiene
12
Q
wij hebben
A
tenemos
13
Q
jullie hebben
A
tenéis
14
Q
zij hebben
A
tienen
15
Q
zien
A
ver
16
Q
ik zie
A
veo
17
Q
jij ziet
A
ves
18
Q
hij ziet
A
ve
19
Q
wij zien
A
vemos
20
Q
jullie zien
A
veis
21
Q
zij zien
A
ven
22
Q
kunnen
A
poder
23
Q
ik kan
A
puedo
24
Q
jij kunt
A
puedes
25
hij kan
puede
26
wij kunnen
podemos
27
jullie kunnen
podéis
28
zij kunnen
pueden
29
maken, doen
hacer
30
ik maak
hago
31
jij maakt
haces
32
hij maakt
hace
33
wij maken
hacemos
34
jullie maken
hacéis
35
zij maken
hacen
36
zeggen
decir
37
ik zeg
digo
38
jij zegt
dices
39
hij zegt
dice
40
wij zeggen
decimos
41
jullie zeggen
decís
42
zij zeggen
dicen
43
kennen
conocer
44
ik ken
conozco
45
jij kent
conoces
46
hij kent
conoce
47
wij kennen
conocemos
48
jullie kennen
conocéis
49
zij kennen
conocen