Les 4 - Woordenlijst Flashcards
(48 cards)
1
Q
maandag
A
(el) lunes
2
Q
dinsdag
A
(el) martes
3
Q
woensdag
A
(el) miércoles
4
Q
donderdag
A
(el) jueves
5
Q
vrijdag
A
(el) viernes
6
Q
Zaterdag
A
(el) Sábado
7
Q
zondag
A
(el) domingo
8
Q
gisteravond
A
anoche
9
Q
eergisteren
A
anteayer
10
Q
druk
A
atareado
11
Q
vliegtuig
A
avión, el
12
Q
gisteren
A
ayer
13
Q
baby
A
bebé, el
14
Q
brief
A
carta, la
15
Q
eten (‘s avonds), souperen
A
cenar
16
Q
beginnen
A
comenzar (e>ie)
17
Q
kopen
A
comprar
18
Q
erin slagen, bereiken
A
conseguir (e>i)
19
Q
cursus
A
curso, el
20
Q
beslissen
A
decidir
21
Q
ophouden met, nalaten
A
dejar de
22
Q
na
A
después de
23
Q
dus, als dat zo is
A
entonces
24
Q
examen
A
examen, el
25
tenslotte, eindelijk
finalmente
26
tot
hasta
27
vandaag, heden
hoy
28
winter
invierno, el
29
morgen
mañana, la
30
roman
novela, la
31
nooit
nunca
32
toneelstuk
obra de teatro, la
33
herft
otoño, el
34
vorige, afgelopen
pasado
35
film
película, la
36
strand
playa, la
37
voorjaar
primavera, la
38
klok, horloge
reloj, el
39
vergadering, bijeenkomst
reunión, la
40
week
semana, la
41
zomer
verano, el
42
alleen, slechts
sólo
43
voorstellen
sugerir
44
nog niet
todavía no
45
komen
venir
46
raam, venster
ventana, la
47
terugkomen, teruggaan
volver
48
voorkeur geven aan
preferir
