Les 23 Flashcards
(30 cards)
1
Q
寂しい ( さびしい)
A
eenzaam, verlaten i-A
2
Q
触る ( さわる)
A
aanraken I, intr.
3
Q
ドアに触る ( ドアに さわる)
A
de deur aanraken I, intr
4
Q
歩く ( あるく)
A
lopen I, intr
5
Q
渡る ( わたる)
A
oversteken I, intr
6
Q
橋を渡る ( はしを わたる)
A
een brug oversteken I, intr.
7
Q
曲がる ( まがる)
A
afslaan, buigen (intr.) I, intr
8
Q
右へ曲がる ( みぎへ まがる)
A
rechts afslaan I, intr.
9
Q
聞く ( きく)
A
vragen, luisteren I, tr
10
Q
先生に聞く ( せんせいに きく)
A
het aan de docent vragen I, tr.
11
Q
回す ( まわす)
A
iets (rond)draaien I, tr
12
Q
引く ( ひく)
A
trekken I, tr
13
Q
変える ( かえる)
A
iets veranderen II, tr
14
Q
[お]湯 ( [お]ゆ)
A
heet water
15
Q
音 ( おと)
A
geluid
16
Q
サイズ
A
maat
17
Q
故障 ( こしょう)
A
defect, kapot
18
Q
道 ( みち)
A
weg, straat
19
Q
交差点 ( こうさてん)
A
kruispunt
20
Q
信号 ( しんごう)
A
stoplicht, verkeerslicht
21
Q
角 ( かど)
A
hoek
22
Q
橋 ( はし)
A
brug
23
Q
駐車場 ( ちゅうしゃじょう)
A
parkeerplaats
24
Q
建物 ( たてもの)
A
gebouw
25
何回も ( なんかいも)
hoe veel keer ook, talloze keren
26
～目 ( ～め)
… ste
27
聖徳太子 ( しょうとく たいし)
Prins Shōtoku (574-622)
28
法隆寺 ( ほうりゅうじ)
Hōryūji-tempel
29
出る ( でる)
eruit komen
30
故障する ( こしょうする)
kapot gaan
