LES Klinimetrie Flashcards

1
Q

Wat is klinimetrie?

A

= een stappenplan voor het gebruik van meetinstrumenten in de gezondheidszorg.
= ‘het meten van klinische verschijnselen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom Klinimetrie?

A

Binnen fysiotherapeutisch methodologisch handelen –> keuzes gemaakt worden => relevante argumenten, met objectieve waarden.

Deze argumenten worden verkregen door gebruik meetinstrumenten.
Ook voordelen voor patiënt: meerwaarde vh meten in de praktijk wordt volledig benut als patiënt + zorgverlener de uitkomsten doornemen.
-> hulpmiddel bij SMD, samen besproken wat behandeldoel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom klinimetrie ook voordelen voor patiënt?

A

meerwaarde vh meten in de praktijk wordt volledig benut als patiënt + zorgverlener de uitkomsten doornemen.
-> hulpmiddel bij SMD, samen besproken wat behandeldoel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste doel vh meten m.b.v. meetinstrumenten =

A

= het objectiveren en in maat/getal uitdrukken van klinische verschijnselen.

Het gebruik van meetinstrumenten maakt zichtbaar wat anders, terecht of onterecht, impliciet gedacht of verondersteld wordt.
én vergroot transparantie vh klinisch redeneren, ondersteunt keuzemomenten –> hieruit volgt zorgproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom meten?

A
  • Zorgverleners: inzicht & verbeteren eigen handelen.
  • Collega’s, verwijzers: communicatie verbeteren.
  • Patiënten: informeren en betrekken bij zorg.
  • Zorgverzekeraars: inzicht in resultaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Meetinstrumenten kunnen zich richten op:

A
  • Lichamelijk onderzoek
  • Functietesten
  • Lab-bevindingen
  • Beeldvormende technieken.

Er kan gemeten worden m.b.v. vragenlijsten, observatielijsten of performance testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom klinisch redeneren?

A

omvat de denk & beslis processen vd hulpverlener t.a.v. de patiënt.

–> KR vormt essentieel onderdeel in diagnostiek en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe klinisch redeneren?

A

Met de HOAC-II = hypothesis-oriented-algorithm for clinicians.
=> gegevens systematisch ordenen waarbij huidige en te verwachten problemen stapsgewijs kunnen worden geïnventariseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar bestaat HOAC II uit?

A

HOAC II Deel 1:
- Screeningsproces
- Diagnostisch proces

HOAC II Deel 2:
- Behandelingsproces
- Evaluatief proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat het screeningsproces?

A

Initiële hypotheses
- hypotheses o.b.v. datacollectie van derden.

Screeningsproces
- doel -> besluiten over indicatie voor behandeling.
- diagnostisch proces: pluis - niet pluis

Conclusie
- Rode & gele vlaggen

Indicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat het diagnostisch proces?

A

> Anamnese (samenstellen, (N)PIP’s)
Initiële hypothese vergelijken
Conclusie, pluis, indicatie behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Methodologisch handelen:

A
  • Doelgericht
  • Bewust
  • Systematisch
  • Methodologisch / procesmatig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stappenplan Klinimetrie:

A

1- WAT wil je meten?
2- Met welk DOEL wil je meten?
3- Met welk SOORT meetinstrumenten wil je meten?
4- Hoe VIND je een meetinstrument?
5- Wat is de METHODOLOGISCHE KWALITEIT?
6- Wat is de HANTEERBAARHEID?
7- Hoe ANALYSEER je de gegevens?
8- Hoe INTERPRETEER en RAPPORTEER je de gegevens?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar staat RPS voor?

A

Rehabilitation Problem Solving (formulier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Revalidatie cirkel:

A

-> Diagnose -> prognose -> interventie -> onderzoek -> evaluatie -> (weer naar diagnose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(1) WAT wil je meten?

A

Inventariseren van variabelen

17
Q

(2) Met welk DOEL wil je meten?

A

> Meetdoel
- in kaart brengen van: hulpvraag, activiteiten, functies & anatomische eigenschappen.

> Inventariseren vh probleem
opstellen hulpvraag + wss. diagnose

18
Q

Welke meetdoelen zijn er?

A

> Diagnostisch
Prognostisch
Evaluatief

19
Q

(3) Met welk SOORT meetinstrument wil je meten?

A

> Fysiek
- vitale functies
- ADL verbeteren (BI, TUG)
- Algehele conditie verbeteren (6MWT)
- Welzijn
- Valrisico (Berg balance scale, Tinetti)

> Mentaal - vragenlijsten
- Kwaliteit van leven
- PSK
- zelfredzaamheidmatrix
- Stroke impact scale

20
Q

(4) Hoe VIND je een meetinstrument?

A

kijken naar:
- validiteit = meet het wat je wilt meten.
- Betrouwbaarheid: zegt iets over de meter (mate van overeenstemming)
- Responsiviteit (meeteenheid, grootheid, schaal, likert schaal)

21
Q

Methodologische kwaliteit van meetinstrumenten:

A

hangt af vd klinimetrische eigenschappen vh meetinstrument d.m.v. checklists kan de kwaliteit beoordeeld worden (Cochrane).

22
Q

Soorten meetniveaus (wat wordt er beoordeeld)

A

> Nominaal = categorie volgorde onbelangrijk (2 mogelijkheden: Ja/Nee)

> Ordinaal = categorie volgende belangrijk (beoordeling met cijfers, 5-puntsschaal (eens, oneens etc.)

> Interval = afstanden tussen categorieën hetzelfde (lichaamslengte, graden, begint bij 0)

> Ratio = afstanden tussen categorieën hetzelfde met absoluut 0-punt (Gewicht, leeftijd, temp. in Kelvin)

23
Q

Validiteit + soorten

A

Validiteit = meet je wat je wilt meten

Face validiteit = in welke mate instrument indruk wekt iets relevants te meten.
- 1e indruk

Construct validiteit = meet het daadwerkelijk wat het moet meten?
- correlaties

Content validiteit = is het instrument volledig representatief voor het te meten begrip.
- kijkt naar de inhoud vd vragen:
- betrokkenheid doelgroep, alle aspecten aan bod, relevant.

Criterium validiteit = komen resultaten overeen met andere meetinstrumenten?
- kijkt altijd t.o.v. …
- Gouden standaard
- korte versie VS lange versie

24
Q

Reproduceerbaarheid

A

Bepaald door Test-Hertest.

Dichotoom = kenmerk dat slechts 2 mogelijke waarden kan aannemen (goed/fout)

25
Q

Responsiviteit

A

= mate waarin instrument in staat is werkelijke veranderingen in kaart te brengen.

  • Daadwerkelijke klinische verandering (ook mening zorgverlener)
  • gevoeligheid / eenheid instrument
  • meetfout
    –> vallen onder Responsiviteit
26
Q

Interne consistentie

A

= items in de schaal die hetzelfde zouden moeten meten, moeten ook dezelfde uitkomst geven.

Cronbach’s alfa moet minimaal meer of gelijk aan 0.70 zijn.
Cronbach geeft soort gemiddelde correlatie.

27
Q

Laatste stap in KR-proces (klinimetrie stappen)

A

= Dataverwerking

28
Q

Verschillende soorten testen:

A

> Diagnostisch
in welke mate scoort de patiënt afwijkend t.o.v. gezonde personen?

> Prognostisch (o.b.v. statistiek)
in welke mate kan het ziektebeloop voorspeld worden.

> Evaluatief
hoe verhoudt zich de score t.o.v. de eerdere score (verandering in tijd)
- Minimal Important Clinical Difference (MICD) = wat moet er minimaal veranderd zijn voor een klinische verandering.

29
Q

Soorten data:

A

> Kwalitatief
gesproken en videobeelden = veel werk

> Kwantitatief
de nummers = minder werk

30
Q

Kwalitatieve data

A

= gesproken en videobeelden -> veel werk
> Tekst gegevens (bijv. antwoorden op schriftelijke open vragen)
> Geluidsopnamen (interview)
> Video-opname (kwalitatieve loopanalyse)

31
Q

Kwantitatieve data

A

= de nummertjes -> minder werk
> Cijfers (antwoorden op schriftelijke gesloten vragen)
> Meetinstrumenten (BBS, VAS, NPRS, BI)
> Video-opname (kwantitatieve loopanalyse)

BBS = Berg Balance scale => valrisico
(0-56 pnt), afkappunt < 45.

zonder referentie/afkappunt kun je de meetinstrumenten niet interpreteren.