lj2 4e SO woordjes 7, 8, 9 Flashcards
(66 cards)
1
Q
praemium
A
beloning
2
Q
dare
A
geven
3
Q
quid
A
wat?
4
Q
optare
A
wensen
5
Q
diu
A
lang, lange tijden
6
Q
divitiae
A
rijkdom, schatten
7
Q
sacerdog
A
priester
8
Q
simul
A
tegerlijk(ertijd)
9
Q
vita
A
(het) leven
10
Q
finire
A
beëindigen
11
Q
colere
A
verzorgen
vereren
12
Q
dum
A
terwijl
13
Q
ante
A
voor
14
Q
templum
A
tempel
15
Q
stare
A
staan
16
Q
corpus
A
lichaam
17
Q
subito
A
plotseling
18
Q
arbor
A
boom
19
Q
mutare
A
veranderen
20
Q
tangere
A
aanraken
21
Q
cum
A
wanneer, toen
22
Q
ventus
A
wind
23
Q
movere
A
bewegen
24
Q
et
A
en
ook
25
vale
vaarwel
26
femina
vrouw
27
cur
waarom
28
sacrum
offer
29
facere
doen
maken
30
praeferre
verkiezen
31
genus, genera
afkomst, geslacht
32
avus
grootvader
33
gens, gentes
volk
34
coniunx, iuges
echtgenoot
35
septum
zeven
36
filius
zoon
37
fortuna
(het) lot
38
numquam
nooit
39
nocere
schaden
40
tantum
slechts
41
duo
twee
42
liberi
kinderen
43
tamquam
als het ware
44
ideo
daarom
45
suadere
aanraden
46
parere
gehoorzaam
47
lacrimare
huilen
48
dubitare
aarzelen
49
telum
pijl
50
mittere
zenden
51
cadere
vallen, dood neervallen
52
frustra
tevergeefs
53
quinque
vijf
54
necare
doden
55
protegere
beschermen
56
desinere
ophouden
57
relinquere
verlaten, achterlaten, overlaten
58
parcere
sparen
59
rogare
vragen
60
iam
al, reeds
61
non iam
niet meer
62
paulatim
geleidelijk, langzaamaan
63
saxum
rots
64
patria
vaderland
65
etiam
zelfs, ook
66
lacrima
traan