LO orthopedie Flashcards

(21 cards)

1
Q

Knie: Bij LO van de knie wordt begonnen met inspectie. Welke onderdelen zijn belangrijk te zien?

A
  • Varus/Valgus van de knie
  • Atrofie m. quadriceps
  • hydrops
  • contouren van de femurcondyllen
  • je kunt ook meteen de bekkenkam palperen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij patienten met artrose die op hun rug ligging kan het opvallen dat ze hun knie lichtjes gebogen houden. Dit heet (1)

A

1= Bonnetse stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Knie: Na de inspecite volgt de palpatie. Hierbij kun je controleren op hydrops. Dit doe je door eerst (1; mediaal/lateraal) van de patella helemaal leeg te strijken van distaal naar proximaal. Dan zie je een kuiltje naast de patella. Doe vervolgens hetzelfde (2; mediaal/lateraal), en kijk of het kuiltje vol schiet.

A

1= mediaal
2= lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Knie: Na de inspectie volgt de palpatie. Wat zijn de onderdelen hiervan met gestrekt been?

A
  • temperatuur meting gewricht
  • controleren anterieure hydrops
  • palperen knieholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet het uitstekente deel anterieur bij de tibia ? (1)

A

1= tuberositas tibiae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Knie: Na de inspectie volgt de palpatie. Wat zijn de onderdelen hiervan met gebogen been?

A

Van onder naar beneden:

  • palperen patella en ligamentum patellae
  • palperen mediale en laterale femur epicondyllen
  • palperen mediale en laterale gewrichtsspleet
  • palperen collaterale banden
  • palperen tuberositas tibiae en tibiaplateau
  • palperen fibulakopje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Knie: De laterale collaterale band loopt van (1) naar (2)

A

1= laterale femur epicondyl
2= fibulakopje

  • MCL is minder goed te palperen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Knie: Na het palperen volgt het actieve bewegingsonderzoek. Welke onderdelen horen hierbij?

A
  • Flexie (normaal 135)
  • Extensie (normaal 0-5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Knie: Na het actieve bewegingsonderzoek volgt het passieve deel. Welke onderdelen horen hierbij?

A
  • Flexie (normaal 140)
  • Extensie (normaal 0-10)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Knie: Na de bewegingsonderzoeken volgen de stabiliteitstesten. Welke horen hierbij?

A
  • Varus/valgus stress test (collaterale banden)
  • Voorste en achterste schuifladen (kruisbanden)
  • Gravity test (PCL)
  • Lachman test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Met de varus/valgus stress test sta je naast de patient en duw je met je ene hand tegen het bovenbeen en het andere tegen het onderbeen. Hiermee test je de stabiliteit van (1)

A

1= LCL/MCL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

BIj de test waarbij je de knie op de onderzoeksbank in flexie brengt en aan het been gaat trekken en duwen heet (1). Dit test (2)

A

1= Voorste en achterste schuiflade
2= ACL/PCL (kruisbanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Knie: Na de stabilisatietesten volgen de provocatietesten.
Wat hoort hierbij?

A
  • Extensie tegen weerstand
  • Flexie tegen weerstand
    -McMurray test (meniscus)
  • Signe du Rabot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De meniscus provocatie test heet ook wel (1). HIerbij breng je een been in maximale (2; flexie/extensie) in exorotatoe. Daarna (3; strek/buig) je hem langzaam. Die doe je daarna ook in endorotatie.

A

1= aangepaste McMurray
2= flexie
3= strek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Heup: je begint het LO met inspectie. Wat hoort hier allemaal bij?

A
  • Looppatroon
  • SIAS en SIPS
  • atrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Heup: na de inspectie volgt de palpatie. Wat hoort hierbij?

A
  • cristae iliaca (bekkenranden)
  • SIAS en SIPS
    -SI-gewrichten (mediaal van SIPS)
  • trochanter major

*SIPS is net lateraal van de kuiltjes

17
Q

De SIAS bevindt zich (1; anterieur/posterieur). De SIPS bevindt zich (2; mediaal/lateraal) van de kuiltjes. De SI-gewrichten bevinden zich hier (3; mediaal/lateraal) hiervan.

A

1= anterieur
2= lateraal
3= mediaal

18
Q

Heup: na de palpatie volgt het bewegingsonderzoek. Hieronder valt:

A
  • Flexie (normaal 120)
  • Extensie (normaal 15)
  • Endo en exorotatie (35 & 45)
  • Adductie en abductie (20 & 40)
  • Flexiecontractuur van Thomas
19
Q

Heup: wanneer je patient op de bank op zijn rug laat liggen met een hand onder zijn rug en je de heup flecteert heet het (1).

Hierbij let je op het moment van wanneer de lumbale lordose verdwijnt. Als hierbij de contrlaterale heup omhoog gaat is er sprake van een (2; flexie/extensie) beperking in die heup.

A

1= handgreep van Thomas
2= extensie

20
Q

Heup: na het bewegingsonderzoek volgen de provocatietesten, gezien er bij de heup geen stabiliteitstesten zijn. Welke zijn dit?

A
  • weerstand extensie/flexie
  • weerstand abductie/adductie
  • test van Trendelenburg
21
Q

Bij de test van Trendelenburg moet patient op één bene staan. Normaal blijft de contralaterale bil op dezelfde hoogte, echter als deze zakt is er zwakte van (1) aan de zijde van (2; standbeen/opgetilde been)

A

1= gluteus medius (en minimus)
2= standbeen