Marketing, Hoofdstuk 1 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Wat is een consument?

A

Iedereen die producten koopt en gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een behoefte?

A

Iets wat je nodig hebt of graag wil hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke groepen kun je de behoeften indelen?

A
  • primaire en secundaire behoeften
  • materiële en immateriële behoeften
  • effectieve en latente behoeften
  • individuele en collectieve behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe noem je de behoeften die noodzakelijk zijn om in leven te blijven?

A

Primaire behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tot welke groep behoeften horen de luxe producten?

A

Secundaire behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen materiële behoeften en immateriële behoeften?

A

Materiële behoeften zijn tastbare producten en bij immateriële behoeften gaat het om geestelijke behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen effectieve en latente behoeften?

A

Van effectieve behoeften zijn we ons bewust en van latente behoeften niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noem je de behoeften die een individu heeft?

A

Individuele behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noem je de behoeften die iedereen in de maatschappij heeft, en die vervuld moeten worden door de overheid?

A

Collectieve behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noem je de actie van een consument om tot koop over te gaan?

A

Motivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de basisbehoeften van de mens in de volgorde van de theorie van Maslow.

A
  • Fysiologische behoeften
  • Behoefte aan veiligheid
  • Behoefte aan liefde en genegenheid
  • Behoefte aan zelfrespect
  • Behoefte aan zelfkennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit wat een attitude is.

A

Een attitude is de houding die je hebt ten opzichte van personen, producten en organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke drie onderdelen is een attitude opgebouwd? Geef bij alle 3 ook een uitleg.

A
  1. het cognitieve component: het deel wat te maken heeft met je kennis over het product.
  2. het affectieve component: dit deel heeft te maken met je emotie/gevoel naar het product toe.
  3. het conatieve component: dit deel heeft te maken met hoe groot je wil is om tot koop over te gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe noem je de invloeden van je omgeving op je koopgedrag?

A

Sociale invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 grootste sociale invloeden?

A
  1. cultuur en subcultuur
  2. sociale klasse en welstandsklasse
  3. referentiegroepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn welstandsklassen/sociale klasse?

A

Mensen in dezelfde welstandsklasse hebben dezelfde status, opleidingsniveau en inkomen.

17
Q

Hoe noem je een groep mensen die een grote invloed hebben op het aankoopgedrag van een individu?

A

Een referentiegroep

18
Q

Geef een uitleg voor primaire groepen, associatieve groepen, aspiratiegroepen en disassociatieve groepen.

A

Het zijn allemaal groepen die je koopgedrag beïnvloeden.
Primaire groepen: met deze mensen heb je elke dag face to face contact.
Associatieve groepen: lidmaatschapsgroepen zoals de voetbalclub.
Aspiratiegroepen: groepen waar je graag deel van uit wil maken.
Disassociatieve groepen: groepen waar je niet bij wil horen.

19
Q

Hoe noem je de hoeveelheid geld die bepaald wat je kunt besteden aan de aanschaf van een product?

A

Je koopkract.

20
Q

Hoe beschrijf je ‘marketing’? En op welke 5 vragen geeft marketing antwoord?

A

Wanneer bedrijven de behoeften van klanten proberen te ontdekken en ze daarin voorzien, passen de marketing toe. Het geeft antwoord op de vragen:
Wie zijn mijn klanten?
Welke behoeften hebben die klanten?
Hoe kunnen we de klanten voorzien in deze behoeften?
Welke prijs willen ze ervoor betalen?
Via waar worden de producten verkocht?

21
Q

Bij welk concept draait het om de behoeften van de klant?

A

Het marketingconcept.

22
Q

Bij welk concept gaat het er om dat er zo veel mogelijk producten tegen een zo laag mogelijke prijs worden gemaakt?

A

Het productieconcept.

23
Q

Welk concept gaat ervan uit dat de consument alleen maar producten koopt die het beste zijn?

A

Het productconcept.

24
Q

Welk concept richt zich het meest op de maatschappij?

A

Het maatschappelijk concept.

25
Uit welke elementen bestaat het consumentengedrag? Geef bij allemaal ook een uitleg.
Het bestaat uit -communicatiegedrag (het verzamelen van informatie over een product wat je overweegt aan te schaffen) -aankoopgedrag (hier gaat het om de aankoop van het product) -gebruiksgedrag (hier gaat het om de manier waarop de consument omgaat met het product) -afdankgedrag (dit gaat om de manier waarop de consument een eind maakt aan het gebruik van het product)
26
Wat is stimuli en respons?
Stimuli zijn alle prikkels die op je afkomen en respons is de reactie op zo'n prikkel. je ziet bijvoorbeeld iets wat je leuk vind (stimuli) en je gaat het passen en koopt het uiteindelijk (respons)
27
Leg selectieve perceptie uit.
Je waarneming is selectief want onbewust kies je er zelf voor welke informatie je wil zien, op welke manier je het in je opneemt, en wat je je wil herinneren.
28
Uit welke stappen bestaat het besluitvormingsproces?
- behoefteherkenning - informatie verzameling - evaluatie van de keuzemogelijkheden - aankoop of niet-aankoop - evaluatie van de ervaringen na de koop
29
Hoe noem je het als je niet het risico wil lopen een verkeerd product te kopen?
Perveived risk
30
Leg uit wat high involvement en low involvement is.
Het heeft te maken met hoe betrokken je je voelt tot een product.
31
Noem de twee soorten koopmotieven en leg ze uit.
- een rationeel koopmotief: dit betekend dat de consument zich laat leiden door de imago en status van een product. - een emotioneel koopmotief: dit betekend dat de consument zich vooral laat leiden door zijn of haar gevoel naar een product toe.
32
Als de consument twijfel krijgt over de aankoop van een product en zich bedenkt of hij niet beter iets anders had kunnen kopen, hoe noemen we dit dan?
cognitieve dissonantie