May 2025 Flashcards
(62 cards)
Shirts are clothing.
Hemden zijn kleren.
Het kind heeft de hoed.
The child has the hat.
The man has two bags.
De man heeft twee tassen.
Spreek je Engels?
Do you speak English?
Do you have an apple?
Heb je een appel?
Spreek je geen Engels?
Don’t you speak English?
Do you speak Dutch?
Spreek je nederlands?
Hebben we water?
Do we have water?
Lees je een menu?
Are you reading a menu?
Are you wearing the clothes?
Draag je de kleren?
Good soup is tasty.
Goede soep is lekker.
Het is lang.
It is long.
A fast rabbit or a slow rabbit?
Een snel konijn of een langzaam konijn?
Old cheese is tasty.
Oude kaas is lekker.
Het meisje is jong.
The girls is young.
We lezen een leuk boek.
We are reading a nice book.
Engels is moilijk.
English is difficult.
The girl is young.
Het meisje is jong.
Jullie hebben leuke kinderen.
You have nice children.
The melk is fresh.
De melk is vers.
Hebben jullie verse vis?
Do you have fresh fish?
English is important.
Engels is belangrijk.
Het is vol.
It is full.
Jij hebt een belangrijke eend.
You have an important duck.