Microbes Flashcards

1
Q

Welke typen micro-organismen (microbes) bestaan er (5):

A
  1. Bacterien
  2. Virussen
  3. Fungi (=schimmels)
  4. Protozoa
  5. Algen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom zijn micro-organismen belangrijk voor ons (6)?

A
  1. Vormen de basis van vele voedselketens
  2. Zijn meesters van het recyclen (bv. omgevallen bomen)
  3. Recyclen gassen uit de atmosfeer (bv. door CO2 opslag)
  4. Hebben veel nut voor de voedselindustrie (bv. om yoghurt en kaas te maken)
  5. Zijn van groot belang voor de geneeskunde (bv. bij de productie van insuline en vitamines)
  6. Zorgen ervoor dat schadelijke microbes geen kans krijgen om op/in het lichaam te vestigen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 2 voorbeelden van fungi (schimmels)

A
  1. Eencelligen (bv. gisten voor bier en brood)

2. Meercelligen (bv. paddenstoelen/zwammen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn saprofyten?

Wat zijn parasieten?

A
  • Afbrekers van plantaardig materiaal

- Schimmels die schadelijk zijn voor planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Saprofyten leven vaak in een symbiose, wat houdt dit in?

A

Een samenlevingsvorm (ruilen mineralen, suikers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zijn schimmels eukaryoot of prokaryoot en wat betekend dit?

A

Schimmels zijn eukaryoot, want ze hebben een kern

prokaryoot betekent dat je geen kern hebt (bacteriën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaan Eukaryoten (schimmels) (5)?

A
  1. Celkern
  2. Celwand (met poriën voor uitwisseling van cytoplasma)
  3. Mitochondrien
  4. Cytoskelet (vorm en richting)
  5. Vacuole: blaasje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Infectie houdt in dat:

A

Een micro-organisme is het lichaam binnengedrongen en heeft zich vermenigvuldigd (schimmel: Candida albicans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ziekte ontstaat wanneer:

A

Een micro-organisme dusdanig veel schade aanricht dat het normale functioneren van de gastheer is verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Besmetting =

A

Wanneer een ziektekiem zich nog niet heeft vermenigvuldigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontsteking:

A

Een infectie heeft vaak een ontsteking als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pathogeen =

A

De naam van een macro-organisme bij een ziekmakende infectie: Ziekteverwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bevatten bacteriën allemaal (prokaryoten) (5)

A
  1. 1 Chromosoom
  2. Plasmid
  3. Flagellen (voortbeweging) en pili (hechting)
  4. Celwand
  5. Slijmerig kapsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is plasmid?

A

Een klein, rond stukje DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan/is de fuctie van een plasmid (3)?

A
  1. Onafhankelijk van het chromosomale DNA repliceren
  2. Kan worden doorgeven van de ene naar de andere bacterie
  3. Op plasmide liggen bepaalde eigenschappen: voordeel, antibiotica resistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een prokaryoot en een eukaryoot? (4)

A
  1. Eukaryoten hebben 2 of meer chromosomen, pro 1
  2. Prokaryoten hebben een (slijmerig)kapsel
  3. Prokaryoten hebben plasmiden
  4. Bezitten wel de zelfde macromoleculen
17
Q

Wat is het verschil tussen gram- en gram+ bacteriën tijdens een gramkleuring en waarom is dit zo?

A
  • Gram- heeft een buitenmembraan en een dunne celwand en kleurt roze
  • Gram+ heeft geen buitenmembraan en een dikke celwand en kleurt paars
18
Q

Bacteriën kunnen worden getypeerd op basis van (3):

A
  1. Groei en omstandigheden: exponentieel
  2. Kolonie vorming
  3. Gram-kleuring
19
Q

Wat is kenmerkend voor Gram-positieve bacteriën + welke kleur geven ze na de gram-kleuring (2):

A
  1. Dikke celwand
  2. Geen buitenmembraan
    De bacterie geeft een paarse kleur
20
Q

Kenmerken groei van bacteriën (3)

A
  1. Groei is altijd exponentieel
  2. Verdubbelingstijd verschilt per bacteriesoort
    · Varieert: 12 min - 24 uur
  3. Kolonie vorming: 1 kolonie is ontstaan uit 1 bacteriesoort
    · 1 CFU (colony forming unit = 1 kolonie)
21
Q

Wat zijn toxinen en waar kunnen ze toe leiden?

A

Toxinen zijn schadelijke stoffen (gifstoffen) voor het menselijk lichaam: kunnen leiden tot koorts, shock en dood

22
Q

Waardoor worden exotoxines actief geproduceerd en uitgescheiden. Hebben deze stoffen grote gevolgen?

A

Door Gram+ en Gram- bacteriën

Ja, er zijn weinig exotoxines nodig voor ernstige gevolgen

23
Q

Waar bevinden endotoxines zich?

A

Aan de buitenkant van het membraan van Gram-negatieve bacteriën (LPS)

24
Q

Verschillen tussen exotoxinen en endotoxinen?

A

Exotoxinen:
· Worden actief geproduceerd en uitgescheiden door gram- en gram+ bacteriën (sommige vormen niet allemaal)

· Weinig exotoxine nodig voor grote gevolgen

· Bv. cholera, difterie, tetanus (de laatste twee zitten in het vaccinatieprogramma)

Endotoxinen:
· Zitten aan de buitenkant membraan van gram- bacteriën (want die hebben een buiten membraan)

25
Q

Wat zijn prokaryoten?

A

Prokaryoten = hebben geen kern of andere celorganellen met membranen (vb. bacteriën)

26
Q

wat is LPS?

A

LPS = lipopolysacharinde, dit is een toxine die in het buitenmembraan van gram- bacteriën zit

27
Q

Bij LPS heb je lipid A en antigen O, waar bevinden deze zich en wat doen ze?

A
  1. Lipid A : toxische effecten. onderaan de bacterie (blauw)
  2. Antigen O: varieert sterk tussen verschillende bacteriestammen. Pathogeenherkenning door het immuunsysteem. bovenaan de bacterie (rood)
28
Q

Wat is een abces?

Bevat (3):

A

Abces = een holte gevuld met etter en pus:
· Bacteriën
· Witte bloedcellen
· Weefselresten

29
Q

Hoe ontstaat een abces, waardoor is een abces omgeven, welke bacteriën bevat een abces en wat is de behandeling

A
  1. Een abces ontstaat als een ontstekingsreactie niet voldoende is om de infectie te herstellen
  2. Omgeven door bindweefsel (doet lichaam zelf)
  3. Wortelkanaalbehandeling of antibiotica
30
Q

Wat bevat een virus (2)

A
  1. Bestaat uit een kern van genetisch materiaal, (DNA of RNA)
  2. Omgeven door capside: beschermende laag van eiwitten
31
Q

Kenmerken virussen (4)

A
  1. Uniek: geen zelfstandig levende organime
  2. Afhankelijk van andere organismen
  3. Enkel vermenigvuldigen als ze in de cellen van een ander organisme zitten
  4. Omdat virussen in levende gastheercellen kruipen, zitten ze dus goed verstopt voor het immuunsysteem
    (capside gaat open > RNA vrij > vermendigvuldigen)
32
Q

Wat is een koortslip en wat zijn de eigenschappen? (6)

A
  1. Word veroorzaakt door het herpes simplex type 1 virus
  2. Overgedragen door eetgerei, scheerapparaten, handdoeken of direct huidcontact
  3. Een koortslip zijn een kleine met vocht gevulde blaasjes (vol virus)
  4. Verstopt zich in een neuraal ganglion, dus moeilijk te vinden voor het immuunsysteem
  5. Wordt gemakkelijk gereactiveerd bv. bij koorts, menstruatie, zonnebaden, stress, minder weerstand
  6. Zeer gevaarlijk voor jonge baby’s (<6mnd) i.v.m. ernstige/ fatale complicaties zoals hersenvlies ontsteking of blindheid
33
Q

verschillen tussen bacteriën en virussen:

  • cellen
  • overleving
  • vermenigvuldigen
  • bestrijding
A

bacterie: cellen met celwand
virus: geen cellen

bacterie: kan op zichzelf leven
virus: heeft een gastheercel nodig

bacterie: kan zichzelf vermenigvuldigen
virus: heeft een gastheercel nodig om te vermenigvuldigen

bacterie: is te bestrijden met antibiotica
virus: uitzieken en eventuele antivirale medicijnen

34
Q

Ontsteking =
Wond =
Infectie =

A
  • de reactie van je lichaam op weefselschade of een infectie
  • weefselschade
  • micro-organisme in wond