MKA Flashcards

(239 cards)

1
Q

Wat is de oorzaak van een witte afwijking door prothese?

A

Chronische frictie door een te lange protheserand. Dit veroorzaakt zwelling en witte verkleuring; behandeling is prothese aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is leukoedeem en wat is de etiologie?

A

Leukoedeem is een melkachtig, grijs-witte verkleuring van het wangslijmvlies. Oorzaak vermoedelijk zwaar roken/alcohol; geen behandeling nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een linea alba en is het premaligne?

A

Een witte lijn op de wang door bijtgewoonte; past tussen gebitselementen. Niet premaligne, geen klachten, biopsie bij twijfel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is stomatitis nicotina en bij wie komt het voor?

A

Hyperkeratotische papels op palatum molle bij overmatige rokers of prothesedragers. Biopsie bij twijfel op leukoplakie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is solar cheilitis en hoe wordt het behandeld?

A

Bleke, atrofische mucosa van de onderlip door zon. Premaligne, biopsie noodzakelijk. Behandeling: lip beschermen, zon vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de klinische kenmerken van lingua villosa?

A

Harig tongbeslag door verlengde papillen. Oorzaken: antibiotica, roken, mondspoelingen. Verdwijnt na reinigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van lingua geographica?

A

Gladde, rode gebieden met witte rand op de tong. Goedaardig en stressgerelateerd. Geen therapie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is leukoplakie en waarom is het belangrijk?

A

Premaligne, niet-afschraapbare witte afwijking. Altijd biopsie nodig. Oorzaken: roken, alcohol, candidiasis, ijzertekort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is hairy leukoplakia en waarmee is het geassocieerd?

A

Verticale witte ribbels aan tongranden, veroorzaakt door EBV. Komt voor bij HIV/AIDS-patiënten. Geen behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe herken je lichen planus oraal en wat is de behandeling?

A

Witte lijntjes (Wickham striae), soms erosies. Idiopathisch. Biopsie bij twijfel. Geen standaardtherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat veroorzaakt chemische irritatie in de mond?

A

Door alcohol of acetylsalicylzuur. Acute, wittige, branderige laesie. Oplossing: vermijden van irriterende stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen candidiasis en Fordyce’s spots?

A

Candidiasis is afschraapbaar (infectie); Fordyce’s spots niet (ectopische talgklieren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een papillaire hyperplasie en wat is de therapie?

A

Rode, oedemateuze mucosa onder prothese. Komt door slechte pasvorm en/of candidiasis. Behandeling: prothese aanpassen en behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het klinisch beeld van een papilloom?

A

Bloemkoolachtig, grijs/gele afwijking. HPV-gerelateerd. Behandeling: excisie + histologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kerato-acanthoom en waarom biopsie?

A

Lijkt op plaveiselcelcarcinoom, groeit snel. Goedaardig, maar moeilijk te onderscheiden. Behandeling vaak excisie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe herken je een primaire herpes simplex infectie?

A

Blaasjes en ulceraties, vaak bij kinderen (gingivostomatitis herpetica). Reactivatie = koortslip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het klinisch verschil tussen HSV en varicella zoster in de mond?

A

HSV: blaasjes → ulceraties. Zoster: hevige pijn, unilateraal langs n. trigeminus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is herpangina en wat veroorzaakt het?

A

Pijnlijke vesikels op palatum/pharynx door Coxsackievirus. Spontaan herstel binnen dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van pemphigus vulgaris?

A

Auto-immuun blaarziekte met intra-epitheliale blaren. Stripping van mucosa bij wrijven. Biopsie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen pemphigus vulgaris en pemphigoïd?

A

Pemphigus vulgaris: intra-epitheliale blaarvorming, veroorzaakt door autoantilichamen tegen desmosomen.
Klinisch: slappe blaren, positief Nikolsky-teken.

Pemphigoïd: subepitheliale blaren, antistoffen tegen hemidesmosomen.
Klinisch: stevige blaren, negatief Nikolsky-teken. Komt vaker voor bij ouderen.

Subepitheliale blaren, vaker bij vrouwen. Geneest zonder littekens. Behandeling: corticoïden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is bestralingmucositis?

A

Mucositis door radiotherapie (50-70 Gy). Witte hyperkeratose → ulceraties. Behandeling: goede mondhygiëne + antimicrobieel spoelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verschilt mucositis tijdens chemotherapie van die bij radiotherapie?

A

Bij chemotherapie ontstaat mucositis sneller en zonder het typische wit-rode voorstadium, vaak als gevolg van neutropenie. → Systeemische effecten

Bij radiotherapie zie je een geleidelijke evolutie: eerst witte keratose, dan erytheem, gevolgd door ulceraties. Radiomucositis treedt vooral op bij doses tussen 50–70 Gy. → Lokaal effect

Komt door neutropenie. Geen wit/rood stadium, snelle atrofie mucosa. Behandeling: spoelen met fysiologisch zout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe herken je orale gonorroe?

A

Ulceraties in de keel na orogenitaal contact. Diagnose via kweek. Behandeling: ceftriaxone.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de orale stadia van syfilis?

A

Primair: ulcus; secundair: ulceraties met beslag; tertiair: granulomen. Diagnose: serologisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is orale tuberculose?
Aspecifiek ulcus door besmet sputum. Diagnose: histologisch. Behandeling: TB-therapie.
26
Hoe ontstaat actinomycose oraal?
Door trauma of slechte hygiëne. Geringe zwelling, chronisch. Behandeling: langdurige AB en chirurgie.
27
Wat is het verschil tussen minor en major aften?
Minor <0,5 cm, geneest restloos. Major >1 cm, met littekenvorming. Behandeling: symptomatisch of corticoïden.
28
Wat is het syndroom van Behçet?
Multipele aften + genitale en oculaire laesies. Behandeling: systemische corticoïden.
29
Wat triggert erythema multiforme en hoe manifesteert het zich oraal?
Door HSV of medicatie. Ulceraties op lippen en wangen, huidrash. Behandeling: lokale corticoïden.
30
Hoe herkent men orale lupus erythematodes?
Ulcus, vaak centraal in palatum. Diagnose op basis van klinisch totaalbeeld. Behandeling: corticoïden.
31
Wat is kenmerkend voor een hemangioom versus vasculaire anomalie?
Hemangioom verdwijnt spontaan. Vasculaire anomalie groeit mee; evt. laser of embolisatie nodig.
32
Wat is een veneuze varix?
Blauwe plek onder tong of lip. Cosmetisch storend. Behandeling: chirurgie bij wens.
33
Wat zijn symptomen van lymfangioom?
Oppervlakkig: blaasjes met troebele inhoud. Cystic hygroma: grote massa. Behandeling: chirurgie.
34
Wat is Kaposi Sarcoom en bij wie komt het voor?
Door HHV8, bij immuungecompromitteerden. Rode, pijnlijke letsels. Behandeling: excisie of chemo-injectie.
35
Hoe presenteert zich vitamine-deficiëntie in de mond?
Rode, branderige tong, atrofische mucosa. Oplossing: tekorten aanvullen.
36
Wat is burning mouth syndrome?
Brandend gevoel zonder zichtbare laesies. Geen causale therapie. Behandeling: amitriptyline/symptomatisch.
37
Wat zijn petechiën en ecchymosen in de mond?
Bloedingen door trauma, stollingsproblemen. Kleine puntjes (petechiën) of vlekken (ecchymosen). Behandeling oorzaakgericht.
38
Wat is het verschil tussen een melanotische macula en een melanoom?
Macula: goedaardig, lichtbruin. Melanoom: donker, verheven, agressief. Behandeling: excisie.
39
Wat is een pre-melanoom (lentigo maligna)?
Licht gepigmenteerde letsels die maligne kunnen ontaarden. Behandeling: ruime excisie.
40
Wat zijn de oorzaken van gingivahyperplasie?
Inflammatoir, medicatie (bv. nifedipine), hormonaal of erfelijk. Behandeling: oorzaak weg + evt. gingivectomie.
41
Wat is een fibroom?
Verdikte mucosa door druk (vb. prothese, wangbijten). Pijnloos. Behandeling: excisie.
42
Wat is angio-oedeem en hoe wordt het behandeld?
Allergische zwelling door medicatie (bv. ACE-inhibitoren). Behandeling: antihistaminica, stoppen medicatie.
43
Wat is een neurofibroom?
Zwelling uit neurale cellen. Solitair of gegeneraliseerd (neurofibromatose). Behandeling: excisie.
44
Wat is een lipoom in de mond?
Benigne zwelling van vetweefsel. Zacht, geel doorschemerend. Behandeling: excisie.
45
Wat zijn Le Fort I fracturen?
Horizontale fractuur van de maxilla net boven de tandwortels. Betreft: processus alveolaris, palatum, onderste sinuswanden, en beide processus pterygoideus.
46
Wat zijn de kenmerken van een Le Fort II fractuur?
‘Pyramidefractuur’ die o.a. het traanbeen (os lacrimale), orbitabodem en sutura zygomaticomaxillaris betreft. Maxilla en neus bewegen mee als één geheel.
47
Wat is een Le Fort III fractuur?
Complete loskoppeling van het middengezicht van de schedelbasis, inclusief os ethmoidale en sphenoidale. Zeer ernstig letsel.
48
Wat zijn typische symptomen van Le Fort fracturen?
Pijn, epistaxis, occlusiestoornis, dished-in gezicht, peri-orbitaal hematoom, liquorroe mogelijk.
49
Hoe behandel je Le Fort II/III met massieve bloeding?
Bellocq-tamponnade om bloeding van a. maxillaris of zijtakken te stoppen.
50
Wat zijn tekenen van zygomafracturen?
Diplopie, zwelling, afvlakking wangcontour, beperkte kaakbeweging, monocle hematoom, oogmotiliteitsproblemen.
51
Wat is de gouden standaard voor oogonderzoek bij trauma?
Altijd oftalmologisch advies vragen bij periorbitale zwelling of letsel.
52
Wat is het gevaar van een subcondylaire mandibulafractuur?
Tractie door m. pterygoideus lateralis veroorzaakt medioventrale verplaatsing; kan leiden tot luchtwegobstructie bij bilaterale fracturen.
53
Wat zijn indicaties voor conservatieve behandeling van mandibulafracturen?
Geen of minimale verplaatsing, redelijke occlusie, patiënt kan kaak bewegen zonder functioneel te belasten.
54
Wat is ORIF en wat zijn de voordelen?
Open reductie en interne fixatie met platen/schroeven. Voordelen: goede adaptatie, snelle botgenezing, geen intermaxillaire fixatie nodig.
55
Welke complicaties kunnen optreden bij mandibulafracturen?
Pseudartrose, infectie, zenuwletsel (n. mentalis), ankylose, malocclusie, groeistoornissen.
56
Welke fractuurtypes komen het meest voor bij de mandibula?
Processus condylaris > symfysair/parasymfysair > angulus > ramus > processus coronoideus.
57
Wat zijn klinische tekenen van mandibulafracturen?
Gestoorde occlusie, hematoom in mondbodem, beperkte kaakbeweging, crepitaties, sensibiliteitsverlies onderlip.
58
Wat is het verschil tussen primaire en secundaire botgenezing?
Primair: Haverse kanalen overbruggen breuk zonder callus; Secundair: callusvorming bij minder stabiele fixatie.
59
Wat zijn belangrijke stappen bij de opvang van een MKA-traumapatiënt?
A-B-C-D-E principe: luchtweg, ademhaling, circulatie, neurologie, omgeving.
60
Wat is belangrijk bij wondverzorging van faciale trauma’s?
Inspectie op corpora aliena, tetanusprofylaxe, snedes parallel aan huidlijnen voor esthetiek.
61
Welke beeldvorming gebruik je bij faciale fracturen?
CT met 3D-reconstructie. CBCT bij lage stralingsbehoefte. OPG voor mandibula.
62
Wat is een panfaciale fractuur?
Meervoudige, ernstige dislocatie van gezichtsskelet met uitbreiding naar schedel. Volledige 3D CT noodzakelijk.
63
Wat zijn naso-orbito-ethmoidale fracturen?
Fractuur van hele interorbitale skelet met o.a. ethmoid, neusbeen en frontalis. Kan leiden tot telecanthus.
64
Wat zijn behandelingsprincipes bij neusfracturen?
Niet-gedisloceerd: geen therapie. Wel gedisloceerd: gesloten repositie binnen 24–48u, met tampons en gipskap.
65
Wat is een periapicale ontsteking?
Ontsteking rond de wortelpunt door pulpanecrose (door cariës, trauma of vulling). Symptomen: kloppende pijn, tand voelt te hoog. Geen gevoeligheid voor koud/warm.
66
Hoe behandel je een periapicaal abces?
Drainage (abces openen), spoelen met NaCl 0,9%, oorzaak aanpakken via endodontie of extractie. Geen AB nodig als drainage lukt.
67
Wat zijn complicaties van periapicale ontstekingen?
Cellulitis, flegmoon, loge-abcessen. Verspreiding naar wang, kin, mondbodem of hals.
68
Wat is cellulitis in de orofaciale regio?
Diffuse zwelling met koorts, pijn bij palpatie, scherp begrensd. Therapie: onmiddellijke opname, IV AB, incisie en drainage.
69
Wat is een flegmoon?
Zeer snel uitbreidende ettering zonder duidelijke afgrenzing. Ernstige zwelling met risico op sepsis, mediastinitis. Altijd spoedopname.
70
Wat is een loge-abces?
Lokale etterophoping in diepe weke delen (bv. submandibulair, parapharyngeaal). Vereist incisie, drainage en spoedbehandeling.
71
Wat is Ludwig’s angina?
Levensbedreigende cellulitis van de mondbodem (submentaal, submandibulair, sublinguaal). Obstructie luchtweg is grootste risico.
72
Wat zijn alarmsymptomen van Ludwig’s angina?
Trismus, slikproblemen, dikke nek ("bull neck"), opgezette tong, kwijlen, stridor. Dreiging tot ademhalingsfalen.
73
Wat is de eerste stap in de behandeling van Ludwig’s angina?
Zekerstellen van de luchtweg (intubatie of tracheotomie). Daarna IV AB, drainage, en bron aanpakken (tandextractie).
74
Wat zijn veelvoorkomende bacteriën bij Ludwig’s angina?
Polymicrobieel: Streptococcus, Peptostreptococcus, Fusobacterium, Bacteroides, Actinomyces.
75
Wat is necrotiserende fasciitis?
Zeer snel uitbreidende infectie langs spierfascia met necrose van huid/subcutis. Levensbedreigend, vaak bij immuungecompromitteerden.
76
Wat zijn klinische kenmerken van necrotiserende fasciitis?
Pijn buiten proportie, erytheem zonder scherpe rand, crepitus, bullae, koorts, huidnecrose.
77
Wat is de behandeling van necrotiserende fasciitis?
Chirurgisch debridement binnen 6u, IV AB, stabilisatie, immuunglobulines, eventueel VAC-therapie.
78
Wat is de 'finger test' bij necrotiserende fasciitis?
Incisie tot fascia; als dissectie met vinger vlot gaat → verdacht voor NF. Ook dishwater fluid = alarmsignaal.
79
Wat is de mortaliteit bij necrotiserende fasciitis?
Zonder tijdige chirurgie >32%. Met tijdige interventie <20%. Debridement moet onmiddellijk, vóór transfer.
80
Wat is een pericoronitis?
Ontsteking rond (half) doorgebroken tand (meestal verstandskies). Symptomen: pijn, zwelling, trismus, foetor ex ore.
81
Hoe behandel je een pericoronitis?
Spoelen met H₂O₂ (Monoject), evt. operculotomie of extractie. Chronisch? Extractie in rustige fase.
82
Wat is een parodontaal abces?
Acute opstoot van chronische parodontitis. Therapie: curettage onder verdoving + parochirurgie.
83
Wat is acute necrotiserende gingivitis?
Zeer pijnlijke, bloedende gingiva met necrose en foetor ex ore. Therapie: metronidazole + H₂O₂ spoelen.
84
Wat zijn symptomen van pseudomembraneuze candidiasis?
Afschraapbare witgele plaques, branderige mond, slikklachten. Vooral bij zuigelingen, AIDS, chemo.
85
Hoe behandel je pseudomembraneuze candidiasis?
Nystatine of miconazol oraal; fluconazol systemisch bij hardnekkige vormen. Protheses ontsmetten!
86
Wat is atrofische candidiasis?
Erytheem en pijn op tong of verhemelte. Vaak na antibiotica/inhalatiecorticoïden. Behandeling: antimycotica.
87
Wat is hyperplastische candidiasis?
Niet-afschraapbare witte letsels, vaak bij rokers of prothesedragers. Lange systemische behandeling nodig.
88
Wat zijn indicaties voor doorverwijzing naar MKA-chirurg?
Koorts >39,5°C, slik- en ademhalingsproblemen, trismus <5mm, snelle uitbreiding, immuundeficiëntie, sepsis.
89
Wat is een parotitis?
Infectie van de speekselklier. Acuut: zwelling, pijn bij eten. Therapie: AB, massage, goede hydratatie.
90
Wat is osteomyelitis in de kaak?
Botinfectie door odontogene oorzaak. Symptomen: pijn, zwelling, fistel. Behandeling: AB + chirurgie.
91
Wat is osteoradionecrose?
Botnecrose na bestraling. Vaak bij extractie post-bestraling. Preventie: vooraf extractie, mondzorg.
92
Wat zijn risico’s bij bisfosfonaatgebruik?
Necrose na extractie of trauma. Preventie: niet-invasieve behandelingen of overleg met arts bij MKA-ingrepen.
93
Wat is craniosynostose?
Aandoening waarbij een of meerdere schedelnaden te vroeg sluiten, wat leidt tot een afwijkende schedelvorm. Hersenengroei zet druk op schedel → misvorming.
94
Wat zijn de klinische gevolgen van craniosynostose?
Misvormde schedel, mogelijk verhoogde intracraniële druk, hoofdpijn, visusproblemen. Bij multisuturale vorm vaker drukproblemen.
95
Wat is het verschil tussen single en multisuturale craniosynostose?
Single: meestal geen drukverhoging, vaak niet-genetisch. Multisuturaal: vaker genetisch (vb. FGFR-mutatie), verhoogde intracraniële druk.
96
Wat is sagittale craniosynostose?
Lang smal hoofd door vroegtijdige sluiting van de sagittale naad. Meest voorkomende vorm.
97
Wat is metopische craniosynostose?
Vroegtijdige sluiting van de metopische naad → driehoekshoofd (trigonocefalie).
98
Wat is unicoronale craniosynostose?
Sluiting van één coronale naad → asymmetrisch hoofd.
99
Wat is torencefalie?
Hoog hoofd door meerdere gesloten naden, typisch bij multisuturale synostose.
100
Wat is de rol van genetica bij craniosynostose?
Syndromale vormen vaak door mutaties in FGFR, TWIST, etc. Alle patiënten genetisch gescreend.
101
Wat is het syndroom van Crouzon?
Multisuturale craniosynostose, symmetrische middengezichtshypoplasie, autosomaal dominant (FGFR2). Geen handafwijkingen.
102
Wat is het syndroom van Apert?
Multisuturale craniosynostose, asymmetrische hypoplasie van middengezicht, handafwijkingen (syndactylie). FGFR2 mutatie.
103
Wat is het syndroom van Pfeiffer?
Multisuturale craniosynostose, middengezichtshypoplasie, handafwijking aan 1e straal, ademhalingsproblemen. FGFR1/2 mutatie.
104
Wat zijn de belangrijkste zorgpunten bij craniofaciale afwijkingen?
Ademhaling, voeding, visus, verhoogde intracraniële druk.
105
Wat zijn tekenen van verhoogde intracraniële druk?
Hoofdpijn (nachtelijk), braken, visusproblemen, vertraagde ontwikkeling. Objectief via fundoscopie, CT/MRI, ICD-meting.
106
Wat zijn luchtweginterventies bij craniosynostose?
Naso-pharyngeale tube, tracheostomie bij ernstige ademnood.
107
Hoe wordt oculaire pathologie behandeld bij craniosynostose?
Bij lagoftalmie: oog beschermen met lubricatie of tarsorafie.
108
Hoe beïnvloedt craniosynostose voeding?
Door ademhalingsproblemen → problemen met drinken/eten. Mogelijk voedingssonde nodig.
109
Wat is het effect van craniosynostose op gehoor en spraak?
Eustachiusbuis-disfunctie leidt tot gehoorverlies → vertraagde spraakontwikkeling.
110
Welke psychosociale gevolgen zijn er bij craniosynostose?
Verhoogd risico op gedragsstoornissen. Belang van timing van behandeling voor zelfbeeld.
111
Wat is de behandeling bij verhoogde ICP?
Optie 1: VP-shunt. Optie 2: schedelremodellering (voorste of achterste 1/3).
112
Wat zijn de indicaties voor schedelremodellering?
Vormafwijking van schedel, verhoogde ICP. Tijdig ingrijpen voor minimale invasie.
113
Wat is fronto-orbitale remodellering?
Chirurgische correctie van metopische synostose (trigonocefalie), vaak rond 7–8 maanden.
114
Wat is distractie osteogenese?
Graduele verplaatsing van botsegmenten om nieuwe botvorming te stimuleren. Toegepast bij hypoplasie middengezicht.
115
Wat is een Le Fort I osteotomie?
Verplaatsing van bovenkaak (maxilla) voor correctie beet of hypoplasie.
116
Wat is een Le Fort III osteotomie?
Verplaatsing van gehele middengezichtstructuur: bovenkaak, orbita, jukbeen.
117
Wat is de rol van distractie bij Le Fort III osteotomie?
Graduele verplaatsing van middengezicht naar voren om ademhaling, oogondersteuning en occlusie te verbeteren.
118
Wat zijn indicaties voor timing van midface-correctie?
Luchtwegproblemen, visusbescherming, occlusie, motivatie en maturiteit van kind.
119
Wat is craniofaciale microsomie?
Onderontwikkeling van structuren uit 1e/2e kieuwboog (mandibula, oor, zenuwen, weke delen).
120
Wat is de OMENS-classificatie?
Classificeert craniofaciale microsomie: Orbita, Mandibula, Ear, Nerve, Soft tissue.
121
Wat is typisch aan mandibulaire afwijkingen bij microsomie?
Hypoplasie tot aplasie van ramus/condylus. Leidt tot asymmetrie en kaakdisfunctie.
122
Wat is orbita-dystopie?
Oogassen staan niet op één lijn door asymmetrische groei, vaak bij craniofaciale microsomie.
123
Wat is het doel van chirurgie bij craniofaciale afwijkingen?
Correctie vormafwijking, ICP verlagen, luchtweg vrijmaken, occlusie verbeteren, psychosociale functie ondersteunen.
124
Welke structuren behoren tot de orale oncologie?
Orale caviteit (tong, lippen, tandvlees, wangen, verhemelte, mondbodem), speekselklieren (parotis, submandibulair, sublinguaal), kaak (bot en tanden), en aangezichtshuid.
125
Wat is het verschil tussen benigne en maligne tumoren?
Benigne tumoren duwen weefsels opzij, maligne tumoren groeien invasief (zoals krabpoten) en kunnen metastaseren.
126
Wat zijn voorbeelden van benigne orale tumoren?
Papilloom, neurofibroom, lipoom, haemangioom, ameloblastoom, pleiomorf adenoom, Whartin tumor.
127
Wat is het meest voorkomende kwaadaardige tumor in de mond?
Spinocellulair carcinoom (plaveiselcelcarcinoom), vaak op de mondbodem of laterale tongranden.
128
Wat zijn klinische vormen van spinocellulair carcinoom?
Exofytisch (bloemkoolachtig), ulceratief, en superficieel spreidend.
129
Wat zijn alarmsymptomen van orale kanker?
Ulcus > 3 weken, foetor ex ore, vermagering, losse tanden, sliklast, trismus, oorpijn, slecht passende prothese.
130
Wat zijn premaligne letsels in de mond?
Leukoplakie, erythroplakie, orale lichen planus, chronische hyperplastische candidiasis.
131
Wat is leukoplakie en wat is het risico?
Witte vlek (niet afschraapbaar), vaak bij rokers. Kans op maligne ontaarding hangt af van mate van dysplasie. Altijd biopsie.
132
Wat is erythroplakie en hoe ernstig is het?
Rode, fluweelachtige vlek. Zeer hoge kans op maligne transformatie (20x meer dan leukoplakie). Altijd biopsie en verwijderen.
133
Wat is de rol van roken en alcohol bij orale kanker?
Roken = grootste risicofactor (90% patiënten), alcohol synergistisch: verhoogt sterk het risico bij rokers.
134
Welk virus is betrokken bij orofarynx carcinoom?
HPV, vooral bij jongere patiënten (10 jaar vroeger), met een ander klinisch verloop.
135
Wat is de rol van zonlicht bij orale oncologie?
UV-licht verhoogt risico op lipkanker, vooral onderlip.
136
Welke epidemiologische trends zijn er in orale oncologie?
Incidentie stijgt, ook al daalt rookgedrag. Leeftijd bij diagnose daalt. Meest bij mannen. België: 2500/jaar.
137
Wat is TNM-stadiëring?
T = Tumorgrootte, N = Lymfeklierstatus, M = Metastasen. Prognose en behandeling worden per stadium bepaald.
138
Hoe worden tumoren histologisch bevestigd?
Door biopsie: incisie bij vermoeden maligne. Altijd goed positioneren zodat vervolgbehandeling mogelijk blijft.
139
Welke beeldvorming wordt gebruikt voor orale tumoren?
CT, MRI, PET-scan, echogeleide punctie (FNAC).
140
Wat zijn belangrijke prognostische kenmerken postoperatief?
Perineurale invasie, lymfovasculaire invasie, positieve snijranden, extranodale uitbreiding.
141
Wat zijn de behandelingsopties voor orale kanker?
Chirurgie, radiotherapie, chemotherapie, immunotherapie (combinaties).
142
Wat zijn nevenwerkingen van radiotherapie?
Mucositis, xerostomie, trismus, osteonecrose, huidverbranding, cariës, smaakverlies, secundaire tumoren.
143
Waarom is chirurgie vaak de eerste keus bij orale tumoren?
Tumor kan in zijn geheel worden verwijderd, minder schade aan omliggend weefsel, en vaak betere levenskwaliteit nadien.
144
Wat is micrognathie en wat zijn oorzaken?
Te kleine onderkaak. Kan verworven zijn (bv. TMJ-ankylose, JIA) of congenitaal (bv. Pierre Robin sequentie).
145
Wat zijn klinische kenmerken van micrognathie?
Terugliggende kin, kleine kaakhoek, pijn bij kauwen, slaapapneu door achterliggende tong (glossoptosis).
146
Wat is Pierre Robin sequentie?
Micrognathie + glossoptosis + palatoschisis → luchtweg- en voedingsproblemen.
147
Wat is de pathogenese van Pierre Robin sequentie?
Mandibulaire hypoplasie vóór 9 weken → tong komt tussen palatum → verhindert fusie → palatoschisis.
148
Wat is de behandeling van Pierre Robin sequentie?
Conservatief: zij- of buikligging. Bij ernstige gevallen: mandibulaire distractie osteogenese.
149
Wat is macrognathie en waardoor ontstaat het?
Te grote onderkaak. Oorzaken: acromegalie, ziekte van Paget, familiaire factoren.
150
Wat zijn de gevolgen van mandibulaire prognathie?
Malocclusie, esthetische asymmetrie, slaapapneu, klasse III beet.
151
Wat is dentofaciale dysmorfose?
Afwijkingen van kaakbeenderen en dentitie, die leiden tot malocclusies en functionele beperkingen.
152
Wat zijn typische dentofaciale dysmorfoseklassen?
Klasse I (normaal), II (retrognathie), III (prognathie). Kan ook transversale of verticale afwijkingen geven.
153
Wat zijn chirurgische opties bij dentofaciale afwijkingen?
Bovenkaakosteotomie, onderkaakosteotomie, kincorrectie, combinatie.
154
Wat is het effect van kaakchirurgie op andere functies?
Beïnvloedt occlusie, ademhaling, spraak, lipsluiting, kaakgewricht, esthetiek en psychosociaal functioneren.
155
Wat is hemifaciale hypertrofie?
Unilaterale overgroei van bot, weke delen, tanden. Kan gepaard gaan met mentale retardatie.
156
Wat is microdontie en macrodontie?
Micro: kleine tanden (vaak slechts enkele). Macro: relatief te grote tanden bij te kleine kaak.
157
Wat is agenesie vs. anodontie?
Agenesie = ontbreken van specifieke tanden. Anodontie/oligodontie = veel of alle tanden ontbreken.
158
Wat is amelogenesis imperfecta?
Glazuurafwijking: dunne, harde laag, geelbruin. Hypoplasie met normale mineralisatie.
159
Wat is dentinogenesis imperfecta?
Slechte dentinemineralisatie → grijsroze opaalachtige tanden. Geassocieerd met osteogenesis imperfecta.
160
Wat is het syndroom van Ehlers-Danlos?
Bindweefselaandoening met hypermobiele gewrichten, elastische huid, vertraagde wondheling. ## Footnote Orale mucosa is kwetsbaar en vertoont een vertraagde genezing na chirurgie. Kegelvorminge incisieven, korte radices en pulpacalcificaties.
161
Wat is het syndroom van Marfan?
Defect in elastine/collageen → lange ledematen, mandibulaire prognathie, lensluxatie, aorta-aneurysma. ## Footnote Syndroom van Marfan: structureel defect in productie bindweefseleiwitten (collageen/elastine). Zeer lange en slanke extremiteiten en vingers. Verkleuring ooglens, aorta-aneurysma’s. Lange en smal gezicht met dikwijls mandibulaire prognathie.
162
Wat is ectodermale dysplasie?
Afwezigheid van haar, klieren en tanden (hypodontie/kegeltanden), droge huid. X-gebonden. ## Footnote hypo- of aplasie van ectodermale structuren zoals haar, gebitselementen en oppervlakkige klieren. * X-gebonden recessieve overerving. * Afwezige zweetproductie, dunne en droge huid, fijn en dun blond haar. * Functie van de speeksel-, traan en zweetklieren is verminderd. * Tanden zijn niet gevormd of kegelvormig en klein.
163
Wat is epidermolysis bullosa? ## Footnote Wat is Syndroom van Peutz-Jegers?
Erfelijke huidafwijking waarbij blaren ontstaan na minimaal trauma, ook intraoraal. -- blaarvorming van huid en mucosa na gering trauma doordat de epidermis en dermis niet stevig aan elkaar verbonden zijn. ## Footnote Syndroom van Peutz-Jegers: hyperpigmentatie van huid en mucosa rondom de lippen en multipele darmpoliepen.
164
Wat is een congenitale lipfistel?
Fistelopening meestal in mondhoek, meestal onschuldig. Kan geassocieerd zijn met schisis.
165
Wat is cheilitis glandularis vs granulomatosa?
Glandularis: ontstoken vergrote speekselklieren in lip. Granulomatosa: aanhoudende zwelling van onbekende oorsprong.
166
Wat is macroglossie en wat zijn oorzaken?
Vergrote tong bij syndromen zoals Down, hypothyreoïdie, amyloïdose.
167
Wat is glossitis rhomboidea mediana?
Rood vlak op tongrug, vaak bij rokers, diabetici, corticosteroïdgebruik.
168
Wat is ankyloglossie en hoe behandel je dit?
Tongriem te kort → beperkte beweging. Chirurgische losknipping indien >5 jaar en klachten.
169
Wat is een linguaal schildklierweefsel?
Schildklierweefsel in tongbasis. Verwijderen enkel als gewone schildklierfunctie aanwezig is.
170
Wat is condylaire hyperplasie?
Vergroeiing van kaakkopje, vaak unilateraal → faciale asymmetrie. Behandeling: condylectomie + orthochirurgie.
171
Wat is een fissurale cyste?
Ontwikkelingscyste op fusielijn botten, vaak thv ductus nasopalatinus. Radiolucente zwelling op de midline palatum.
172
Wat zijn primaire en secundaire eruptiestoornissen?
Primair: tand komt niet door zonder barrière. Secundair: stopt na eruptie.
173
Wat is een impactie?
Eruptie verhinderd door fysische barrière of abnormale ligging. Behandeling: barrière verwijderen, evt. orthodontie.
174
Wat is schisis en welke vormen zijn er?
Spleten in lip, kaak of gehemelte: cheilo-, gnatho-, palatoschisis. Meest voorkomend: lip-kaak-verhemeltecombinatie.
175
Hoe ontstaat een lipspleet embryologisch?
Onvolledige fusie van processus nasales en maxillares in week 4–8.
176
Wat is een submucosale schisis?
Spleet onder slijmvlies, vaak moeilijk te detecteren, bv. bij bifide uvula.
177
Wat zijn genetische oorzaken van schisis?
Meestal polygene erfelijkheid. Lip-spleet vaker bij mannen, geïsoleerde palatoschisis vaker bij vrouwen.
178
Wat zijn exogene oorzaken van schisis?
Methotrexaat, alcoholgebruik, foliumzuurtekort tijdens zwangerschap.
179
Wat is de incidentie van schisis wereldwijd?
Ongeveer 1 op 700 geboortes. Verschilt per regio en etniciteit.
180
Treacher Collins Syndroom
* Autosomaal dominant * 1 op 10.000-50.000 geboortes * Bilaterale en symmetrische hypoplasia van het aangezicht (<-> Craniofaciale microsomie)
181
Kindje wordt geboren met craniofaciale aandoening wat doen?
1/ ademhaling? => CIPAP of intubatie 2/ voedingsproblemen? => gaat moeilijk, maar honger → nasale sonde 3/ bepalen of er druk is => frontanel palperen, kijken over in deuk (als kind weent altijd gebombeerd) 4/ oog → ogen staan open tijdens slaap?
182
Voor welke ingrepen op tijd moeten zijn bij craniafaciale aandoeningen?
Sutuur: minimaal invasieve aanpak tot 4-6m → strip wegnemen + helm Oortje: deformatie => als pasgeborenen zien => plooitjes in oor maken → zonder chirurgie Plooitbaarheid kraakbeen hangt samen met hoeveelheid hyladuronzuur (geregeld door vrouwelijke hormonen) => vrijgesteld voor bevalling → kunnen eerste 8-10w oor nog kunnen veranderen vorm (kind moet op 1-2-3w komen)
183
Mandibula behandeling bij craniofaciale aandoeningen
Mandibula : o Behandeling : o Orthognathische chirurgie op 15-16 jaar o Botdistractie van opstijgende tak op 8-10 jaar o Costochondrale greffe als ramus niet gevormd => ramus verangen Of rib => kan meegroeien Of kaakgewrichtprothese => enkel op volwassen leeftijd want groeit niet mee
184
Microtia
Graad 1: Het oor is kleiner dan normaal, maar de vorm is grotendeels intact. Graad 2: Sommige delen van de oorstructuur zijn onderontwikkeld of ontbreken. Graad 3: Er is een klein, pinda-vormig deel van de oorschelp aanwezig, en de gehoorgang is vaak afwezig of blind gesloten. Dit is de meest voorkomende vorm. Graad 4 (anotie): Het uitwendige oor is volledig afwezig. ## Footnote Malformatie = er ontbreekt een deel Deformatie van oor = oor waar alles aanwezig is maar er is een plooi te veel of te weinig of flapoor => al het kraakbeen is gevormd
185
Wat gebeurt er met een kaak zonder tanden?
Atrofieert
186
Wat is de vereiste opleiding voor een MKA-chirurg?
Arts (6 jaar), tandarts (3–4 jaar), en 5 jaar MKA-specialisatie.
187
Wat zijn de subspecialisaties binnen MKA?
Congenitale chirurgie, esthetische aangezichtschirurgie, hoofd-halstumoren en microvasculaire reconstructie.
188
Wat valt onder dentoalveolaire chirurgie?
Extractie van wijsheidstanden, cysteverwijdering, abcesbehandeling, mucosale ingrepen, implantologie, botingrepen.
189
Waarom worden wijsheidstanden vaak preventief verwijderd?
Ze veroorzaken vaak plaatsgebrek, ontsteking of malpositie → risico op complicaties, soms levensbedreigend.
190
Wat zijn de cardinale (= kenmerkend) symptomen van een abces?
Tumor, dolor, calor, rubor, functio laesae, fluctuatie (= vochtopstapeling, etter) . Snelle herkenning en drainage essentieel.
191
Wat betekent “Ubi pus, ibi evacua”?
“Waar etter is, moet men draineren.” Snelle interventie bij abcessen is noodzakelijk.
192
Waarom is kennis van orale pathologie belangrijk voor MKA?
Belangrijk om goedaardige van kwaadaardige laesies te kunnen onderscheiden.
193
Wat is preprothetische heelkunde?
Voorbereiding van de kaak voor protheses, zoals botreconstructie of implantaatplaatsing.
194
Wat is het risico bij een tandeloze kaak?
Atrofie van kaakbot → botverlies → nood aan reconstructie vóór implantatie.
195
Wat is craniosynostose?
Vroegtijdige sluiting van schedelnaden → schedelmisvorming, soms verhoogde intracraniële druk.
196
Wat zijn de oorzaken van schisis?
Genetica, infecties (vb. toxoplasmose), ouderdom moeder.
197
Wat is de meest gemiste schisis?
Submucosale verhemeltespleet (bv. bij bifide uvula).
198
Hoe ziet het behandelingsplan bij schisis eruit (in UZA)?
Vijf fasen: lipadhesie, sluiting zacht en hard verhemelte, alveolaire reconstructie, secundaire correcties.
199
Wat is de chirurgische filosofie bij schisisbehandeling?
“Do as little as necessary” → natuur zoveel mogelijk z’n werk laten doen tussen stappen.
200
Wat is het doel van orthognatische chirurgie?
Verbeteren van beet, faciale functie, lange termijn stabiliteit (bv. bij retrognathie of open beet).
201
Wat is faciale harmonisatie?
Combinatie van functionele correcties en esthetische verbetering (bv. facelift, orthognatische ingrepen).
202
Wat is het “Triple Barrel Shotgun”-principe bij tumoren?
Combinatie van chirurgie, radiotherapie en chemotherapie bij hoofd-halstumoren.
203
Welke reconstructietechnieken worden gebruikt in MKA?
Lokale lappen, vrije botgreffen, gesteelde lappen, microchirurgische vrije lappen (bv. fibula, radialis).
204
Uit welke structuren bestaat het kaakgewricht (TMJ)?
Het is een dubbel gewricht met een bovenste en onderste gewrichtsruimte, gescheiden door een kraakbeenschijf (discus articularis).
205
Wat is de normale beweging van de discus in het kaakgewricht?
De discus beweegt mee met het caput mandibulae tijdens openen/sluiten en blijft gecentreerd tussen de gewrichtsoppervlakken.
206
Wat gebeurt er bij een anterieure luxatie van de discus?
De discus verschuift naar voren, springt bij openen over het caput (→ klik) en kan weer terugveren bij sluiten (tweede klik).
207
Wat betekent het als de discus niet meer reduceert?
Dan blijft de discus voor het caput liggen → beperkte mondopening, geen klikgeluid meer.
208
Welke symptomen kunnen optreden bij discusluxatie zonder reductie?
Beperkte mondopening (trismus), blokkering, pijn bij openen/sluiten, asymmetrische kaakbeweging.
209
Wat is capsulitis en hoe herken je het?
Ontsteking van het gewrichtskapsel → drukpijn rond TMJ, nachtelijke pijn, stijfheid bij opstaan.
210
Wat zijn typische klachten bij TMJ-inflammatie?
Oorpijn, open beet (door toename gewrichtsruimte), zwelling rond gewricht, functiebeperking.
211
Wat is het effect van inflammatie op de beet?
De kaak kan in een ‘open beet’ terechtkomen, omdat de ontsteking het gewricht opent en occlusie verstoort.
212
Hoe kan TMD oorpijn veroorzaken?
Via gerefereerde pijn van de musculatuur of capsulaire structuren, die projecteren naar het oor.
213
Wat zijn parafuncties die kunnen leiden tot TMD?
Tandenknarsen (bruxisme), klemmen, wang- of lipbijten, tongpersen.
214
Welke parafunctionele tekenen kun je klinisch waarnemen?
Linea alba op wangmucosa, afdrukken van tanden op tong, hypertrofie van masseter.
215
Wat is masseterhypertrofie en hoe ontstaat het?
Verdikking van de masseter door chronisch klemmen/knarsen → kan leiden tot kaak- of oorpijn.
216
Wat is de rol van spierpalpatie in de diagnostiek van TMD?
Palpatie van masseter, temporalis, pterygoideus → pijnlokalisatie en beoordeling van betrokkenheid spieren.
217
Wat is referred pain in het kader van TMD?
Pijn die ontstaat in een spier/gewricht maar gevoeld wordt op een andere plaats, zoals het oor, jukbeen of voorhoofd.
218
Wat is de meest voorkomende locatie van musculaire TMD-pijn?
Masseterregio (onderkaak, jukbeen) en temporalisregio.
219
Waarom moet je bij patiënten met TMD ook het voorhoofd en jukbeen palperen?
Omdat musculaire pijn kan uitstralen naar deze zones → helpt differentiëren van andere oorzaken.
220
Hoe voer je een klinisch onderzoek van het kaakgewricht uit?
Palpatie tijdens openen/sluiten, luisteren naar klikken/crepitaties, controleren van bewegingsbereik, palpatie van spieren.
221
Wat is de betekenis van crepitaties bij TMJ-bewegingen?
Duidt op degeneratieve veranderingen of slijtage van gewrichtsstructuren.
222
Wat is de typische klacht bij patiënten met bruxisme?
Ochtendpijn in kaak, stijfheid, overgevoeligheid van kauwspieren, slijtage van tanden.
223
Wat is het doel van relaxatietherapie bij TMD?
Ontspanning van kauwspieren, afleren van parafuncties, verminderen van pijnklachten.
224
Waarom mogen tanden elkaar in rust niet raken?
Contact tussen tanden in rust duidt op klemmen → overbelasting van gewrichten en spieren.
225
Wat is een goed basisadvies voor patiënten met TMD-klachten?
Bewustwording parafuncties, zachte voeding, warmteapplicatie, spiermassage, ontspanningsoefeningen.
226
Welke rol speelt de tandarts bij nachtelijke kaakpijn?
Kan een opbeetplaat (splint) aanmeten om tandencontact te vermijden en gewricht/musculatuur te ontlasten.
227
Wat is het TMJ en hoe is het opgebouwd?
Dubbel gewricht (bovenste en onderste compartiment) gescheiden door discus (kraakbeenschijf).
228
Wat veroorzaakt het typische ‘klik’-geluid bij de kaak?
Anterieure luxatie van de discus die bij openen over het caput springt (klik bij openen en sluiten).
229
Wat is discusluxatie zonder reductie?
De discus blijft voor het caput liggen zonder terug te springen → geen klik, maar beperkte mondopening.
230
Welke symptomen kan TMD veroorzaken buiten het gewricht?
Oorpijn, hoofdpijn, spierpijn in kaak, voorhoofd of jukbeen, referred pain.
231
Wat zijn parafuncties in context van TMD?
Klemmen, knarsen, wangbijten, tongpersen → veroorzaken overbelasting van spieren/gewricht.
232
Hoe herken je spiergerelateerde TMD?
Pijn bij palpatie van masseter/temporalis, pijn bij kauwen, ochtendstijfheid.
233
Wat is masseterhypertrofie en hoe ontstaat het?
Verdikking van de kauwspier door langdurig klemmen/knarsen.
234
Wat is capsulitis en hoe herken je het?
Ontsteking van het gewrichtskapsel → nachtelijke pijn, stijfheid, overgevoeligheid bij druk.
235
Waarom is een open beet verdacht bij TMD?
Kan wijzen op inflammatie die het gewricht opent → verkeerde occlusie, secundair aan kaakproblemen.
236
Wat is een belangrijke observatietip bij vermoeden van parafuncties?
Inspecteer voor linea alba, afdrukken op tong of wangslijmvlies → tekenen van bijten/klemmen.
237
Hoe onderzoek je het TMJ manueel?
Palpeer condylus bij openen/sluiten, voel naar klik/crepitaties, controleer bewegingsomvang.
238
Wat is de rol van nachtelijke pijn bij diagnostiek van TMD?
Wijst op nachtelijk klemmen of ontsteking → bij opstaan pijn en stijf gevoel.
239
Wat is de basis van de conservatieve behandeling van TMD?
Bewuste relaxatie, splinttherapie, vermijden van parafuncties, zachte voeding.