Mobiliserende & spiervelengende technieken Flashcards

(46 cards)

1
Q

bewegelijkheid verbeteren

A

= hands-on mobilisatietechnieken & spierverlengende technieken

  1. interactie
    - beweegelijkheid, lenigheid & flexibilteit = mogelijkheden vss weke delen om te kunnen verlegnen naar volledige ROM
    - optimale bewegimngsamplitudo = gewrichts mobiliteit + musculaire flexibiliteit
    - gewrichtsstijfheid door histologische & biochemische aanpassingen
    - revalidatie: evenwicht bescherming & bevordering helingsproces
  2. interactie
    - onderzoek in BFO & TO = onderscheid
    - afh van (peri) articulaire structuren
    - afh van bindweefsel = fasciae
    - afh van spierpeesapparaat
    - afh van zenuwen
  3. pathologie
    - invloed van letsel op structuren
    - letsel tgv acuut trauma (macro) of herhaalde micro-traumata (chronisch) => cumulatief effect
    - invloed van zwelling
    - invloed van immobilisatie op structuren => absolute immobilisatie enkel wnr bewegen contra-indicatie is
    - invloed van chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

effecten van mobilisaties op 3 perspectieven

A

= effecten gaan altijd articulair & niet-articulair plaatsingen
=> focus leggen kan wel
effecten van mobilisaties w verklaard vanuit 3 perspectieven, ipv enkel mechanische effecten

  1. biomechanisch = faciliteren van weefselhersel
  2. neurofysiologisch
    - mechanische effecten
    - veranderingen in PZS & CZS
    - veranderingen van metabolisme
  3. psychologisch
    - pijn-poort mechanisme
    - inhibitie van hypertone spieren
    - reductie van nociceptieve activiteit
    - algemeen positief effect van hands-on therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

effecten van een letsel op articulaire structuren 1

A

= elk weefsel reageert appart maar doorloopt zelfde fasen van weefsel herstel

  1. algemeen = verminderde beweegelijkheid & belastbaarheid
  2. synoviale membraan & kapsel korte termijn
    - verhoogde vascularisatie = zwelling
    - proliferatie van opp. cellen
    - chemische veranderingen van membraan leiden tot veranderingen van vocht
    - post-traumatische synovitis/capsulitis leid tot fibrose = stijfheid
    - normaal voorbijgaan
  3. synoviale membraan & kapsel lange termijn
    - continue mechanische irritatie -> chornische synovitis/capsultitis
    - door andere letsels vb: meniscus of kraakbeen zorgen voor viceuze cirkel
    - progressieve sclerotische veranderingen = ROM beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

effecten van een letsel op articulaire structuren 2

A
  1. vasculaire structuren
    - hemartrose = bloeduitstorting in gewricht
    –> effect op synoviaal vocht
    - gewricht minder belasten want bloed in gewricht mogelijk schadelijk voor kraakbeen
    - afh van ernst van letsel & betrokken structuren
    - bloedklonters binnen 4 dagen natuurlijk ge-evacueerd = verandering van kleur
  2. kraakbeen
    - anders + andere fucntie (compressie) opvangen
    - daling mechanische eigenschappen door degradatie verschillende componenten KB
    - leidt tot verhoogde kwetsbaarheid collagene vezels op schade
    - KB erosies & onherstelbare schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

immobilisatie

A
  1. redenen
    - structurele schade na letsel
    - protectieve fase post-operatief
    - gewrichtsaandoeningen
    - niet gewilde immobilisatie: reuma door pijn & neurologisch door denervatie
    - langdurige immobilisatie (bv. coma)
  2. verloop
    - immobilisatie
    - gewrichtsstijfheid
    - TRASP = mobiliteit vergroten
  3. algemeen
    - vooral spieren & pezen
    - snelle achteruitgang = 50% na 6 weken
    - immobilisatie = weken < maanden = remobilisatie/regeneratie
    - geen garantie van return naar oorspronkelijke toestand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

effecten van immobilisatie op spierweefsel

A
  1. spierweefsel
    - 2u = begin metabole veranderingen
    - 24u = atrofie
    - 5-7d = snelheid atrofie daalt
    - 1w = opmerkbare afname kwaliteit & kwaniteit
    - 12w = 50% krachtdaling
  2. histologische effecten
    - degeneratie myofibrillen
    - necrose & afname van sarcomeren
    - toename fagocyten
  3. reflexmatige inhibitie
    - door angst voor of pijn zelf
    - vooral in vroege fase maar later ook
    - nieuw motorisch programma = blijft tot na letsel = MC training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemeen atrofie

A
  1. selectieve atrofie
    - vooral atrofie van FT
    - ST verliest contractief vermogen maar niet volume
  2. selectieve spieren rond gewricht
    - quadriceps > hamstrings
    - triceps > biceps
    - deltoideus rond schouder
  3. functionaliteit
    - daling ven neuromusculaire controle
    - kracht daalt 30% tov CSA die 20% daalt
  4. andere
    - meer atrofie in verkorte positie
    - toename van intramusculaire vetten & BW = onderschatting atrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soorten atrofie

A
  1. fysiologisch
    - immobilisatie = gebrek aan gebruik spieren
    - omkeerbaar = veel langere training nodig vs duur van immobilisatie
  2. metabole activiteit
    - ziektes vb: lever
    - honger
    - over hele lichaam
    - matig omkeerbaar
  3. neurogeen
    - denervatie
    - niet-omkeerbaar
  4. sarcopenie
    - veroudering
    - enkel beperking/vertraging mogelijk = fysieke aciviteit heel belangrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effecten immobilisatie op pees

A
  1. effecten
    - minder gevoelig door lagere metabole activiteit
    - verminderde elasticiteit, trekkracht & functionele stijfheid (y-as curve)
    - (effect op golgi-peesorganen en spierspindels: inconsistente literatuur)
  2. oorzaken
    - daling kwaliteit van collagene vezels & hoeveelheid cross-links
    - daling contact opp. spier-pees overgang tot 50%
    - verminderde proprioceptie maar niet van proprioceptoren (enkel fucntie)
    - toename van type III collageen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

effecten immobilisatie op lig

A
  1. effecten
    - daling van energie-absorberend vermogen, elasticiteitsafname, verlaging tot kracht
    - bepaald door massa, stijfheid & trekkracht
    - belastings-deformtiecurve wijzigt = mate van deformatie (elasticiteit) neemt af
    - scheurt sneller = met minder deformatie en minder belasting
  2. oorzaken
    - hogere activiteit van osteoclasten aan ligament-bot overgang = zwakkere aanhechting
    - ligament trainen = erg beperkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

effecten van immobilisatie op kraakbeen & bot

A
  1. synoviaal vocht & kraakbeen
    - heel gevoelig en snelle wijzigingen in vochtstroom en histologische samenstelling
    - erg kwetsbaar door geen eigen bevloeiing
    - kraakbeen = weker & dunner door veranderingen synoviale vocht(stroom)
    –> splitsen van chondrale collageen vezels
    - daling kwaliteit subchondraal bot
    - na 8 weken (tot. immobilisatie) irriversibel door necrose
  2. immobilisatie
    - grooste risicofactor = afwezigheid van intermitterende belasting/ontlading
    - noodzakelijk voor homeostase
    - immobilisatie leidt tot afwezigheid elastend contact KB opp of continue aanwezigheid zelfde plek belasting
    - leidt tot ingroei BW en necrose
    - kan leiden tot mogelijke erosies van kraakbeen
  3. botweefsel
    - verminderde botvorming & afname calciumconcentratie
    - risico op osteoporose
    - belang van beweging op leeftijd & bij vrouwen = menopauze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bewegingsdyfunctie model

A

= interactie tussen 3 componenten neuromusculoskeletaal

verloop:

  1. pathologie
    - gewrichtsletsel vb: enkel distrotie
    - gewrichtsdegeneratie vb: knie-artrose
    - gewrichtsziekte vb: reumatologische aandoeningen
  2. interactie
    - gewrichtdysfunctie
    - zenuwdysfunctie
    - spierdysfunctie
    - vb: enkel distortie ook rek van zenuw & verminderde activatie spier
  3. bewegingsdyfunctie
  4. voorbeelden
    - gewrichtsdysfunctie = overbelasting & foutieve proprioceptie
    - zenuwdysfunctie = gewrichtdegeneratie door proprioceptie & atrofie door denervatie
    - spierdysfunctie = geen bescherming van gewricht & veranderde proprioceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cyclus van neuromusculoskeletaat systeem

A
  1. gewrichtschade
  2. effecten
    - immobilisatie
    - reflexmatige inhibitie
    - foute proprioceptieve info => zenuwdysfunctie
  3. spieratrofie
  4. spierverzwakking
  5. gewrichtsschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeelden van bewegingsdyfunctie model

A
  1. gewrichtdysfunctie
    - vb: osteoartritis, ligamenair & dislocaties
    - zenuwdysfunctie door inhibitie of veranderde proprioceptie
    - spierdysfunctie door verlaagde stabiliteit/lig dysfunctie vb: overbelasting rotatorcuff => verminderde spieractiviteit
  2. spierdysfunctie
    - gewrichtsdysfunctie door andere spierwerking
    - vb: patellofemorale klachten door abnormale excentrische activiteit quadriceps
  3. zenuwdysfunctie
    - gewrichtsdysfunctie door verminderde proprioceptie
    - vb: studie van knie: minder proprioceptieve input => degeneratie kniegewricht

Allemaal met elkaar in interactie en invloed op elkar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

therapie gewrichtdysfuncties

A
  1. algemeen
    - verschillende soorten gewrichten & andere functies
    - sommige = krachten overlaten (bv. sacro-iliacaal gewricht)
    - andere = bewegingen toelaten (bv. GH-gewricht)
  2. eigenschappen dysfuncties gekoppeld aan functie
    - verlaagde ROM = hypomobiliteit door verhoogde weerstand/pijn
    - verhoogde ROM = hypermobiliteit met pijn
    - veranderde kwaliteit van beweging = motorische controle
    - symptomen = pijn, zwelling, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypomobiliteit

A

therapie = mobilisatie technieken en pijnreductie (indien pijn)

  1. fysiologische bewegingen
    - osteokinematica
    - angulaire mobilisaties
    - actief, actief geassisteerd (vb: pulley of zelf) of passief
  2. voorwaarden assistatie met pulley
    - beweging tegen zwaartekracht
    - assisterend gewicht kleiner als bewegend segment
  3. niet-angulaire bewegingen = accessory movements
    - artrokinematica = rol-glij-mechanisme gebruiken
    - tractie-en-translatie mobilisaties
    - passief
  4. combinatie = mobilization with movement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

indicaties van actieve angulaire bewegingen

A
  1. actief
    - voldoende spierkracht
    - spieratrofie afremmen
  2. actief-geassisteerd
    - onvoldoende spierkracht of pijn
    - zelfde effecten actief maar minder
    - progressief assisentie verminderen = naar volledig actief gaan
    - dosering: TA/elastiek zodat beweging tegen Fz wel mogelijk is
    - gebruik van andere lidmaat, glij-opp. & externe hulp vb: trekapparaat & elastiek => combineren kan ook
  3. effecten
    - circulatie bevorderen
    - voorkomen stijfheid & verhogen gewrichts ROM
    - ontwikkelen/onderhoud van neuromusculaire controle
    - motorische vaardigheid aanleren
    - motivatie verhogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

indicaties van passieve angulaire bewegingen

A
  1. indicaties
    - niet in staat om actief te bewegen vb: verlamming
    - contra indicatie actief bewegen vb: inflammatoire reuma
  2. indicatief adhv effecten
    - eindstandige ROM toenemen
    - stijfheid voorkomen
    - versoepelen gewrichten en en spieren
    - circulatoir & pijndempend
    - verhogen vochtstroom synoviaal => voeding KB, bewegingsbewustzijn onderhouden
    - verhogen van bewegingsbewustzijn
  3. therapie
    - geen therapie van atrofie, krachtverlies, uithouding = onderschikt aan actief
    - vermijden van solitaire toepassing
    - rekening houden met doel, ROM, algemene conditie, omgeving…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

principes en procedures van angulaire mobilisaties in praktijk

A
  1. houding van patiënt = comfort
    - nood aan zelfcontrole & ontspanning
    - faciliteren door stabiel gevoel = stabiele houding
    - meestal ruglig, zeker bij ouderen = algemene toestand
  2. houding van therapeut = ergonomisch
    - alle segmenten/lidmaat volledig ondersteunen
    - geen hinder & wrijving over totale ROM
    - kleine segmenten = proximaal segment op tafel
    - rekening houden met pluri-articulaire spieren = standen van andere gewrichten
  3. therapeut-patient
    - stabiel & veilig
    - zo dicht mogelijk bij patiënt
    - visuele controle patient = lichaamstaal, gelaat expressie, …
    - communicatie ven belang
20
Q

handvatting & fixaties passieve mobilisaties

A
  1. handvatting
    - vast vs bewegend segment (meestal distaal)
    - fixerende vs mobiliserende hand
    - bewegend segment: zo distaal mogelijk grijpen & niet pijnlijke greep, trekken vermijden
    - gewrichten van bewegend segment allemaal ondersteunen
  2. gebruik van fixaties
    - proximale segment fixeren = compensaties te vermijden
    - opletten voor pijn en afweerspanning
    - manueel of op tafel/grond
    - riem
    - gewicht
    - bij ontspannende technieken: niet fixeren: zelfcontrole en ontspanning domineren
21
Q

posturen

A

= eindstandige langdurige angulaire mobilisatie, langdurige druk op bewegend segment

  1. externe hulpmiddelen
    - zwaartekracht van eigen lichaamsdele
    - extra gewricht vb: zandzakjes
    - katrollen, veren, koorden, banden, …
    - mogelijkheid tot zelf stoppen moet er altijd zijn, progressief en met medewerking
  2. specifieke doelgroepen
    - indicaties voor specifieke pathologie
    - contracturen na amputatie
    - OL vaker dan BL
    - onderbeen -> onevenwicht heup musculatuur = neiging naar flexie
    - in ruglig met gewicht op bovenbeen
  3. nadelen posturen
    - remmen van bloedsomloop
    - pijnlijk door langdurig in uiterste stand
    - tijdsrovend
22
Q

stappen plan van postuur aanleggen

A
  1. aanleggen van postuur
    - vragen aan patiënt om actief houding aan te nemen
    - progressief
    - contractie van agonist
  2. na aanleggen
    - ontspannen agonist
    - toegeven aan weerstand
    - mogelijkheid van progressieve verhoging belasting
  3. afnemen van postuur
    - progressief weerstand verminderen
    - contractie van agonist
    - doel = zelfde hoek behouden bij minder externe weerstand, hierna pas gewicht wegnemen
23
Q

nut van niet-angulaire mobilisaties

A
  1. indicaties
    - omkeerbare arthrogene bewegingsbeperkingen
    - pijndemping: antalgisch effect bekomen
    - capsulair patroon herkennen = pijnvermindering en/of ROM beperking
    - bij malpositioning van een botstuk door trauma, immobilisatie of spieronevenwichten
  2. artrogene oorsprong
    - angulaire pathologie = conflict tussen compressie & translatie binnen gewricht = abnormale distracties & compressies
    - niet op osteokinematica
    - herstel door niet-fysiologische bewegingen te induceren = conflict vermijden
  3. inflammatie
    - pijn bij inflamatie kapsel = onvrijwillige contracties
    - TRASP = pijncontrole & circulaite
    - indien inflammatie weg = enkel nog fibrotische kapselstructuren mobiliteitsbeperkend
    - TRASP = mobiliteit vergroten
  4. contra-indicaties
    - hypermobiliteit/hyperlaxiteit
    - genetische bindweefselziektes vb: EDS Ehler Danlos-syndroom
    - acute letsels van hematoom
    - vermoeden van fractuur
    - gewrichtsprotesen
24
Q

effecten van niet-angulaire mobilisaties

A
  1. verplaatsing synoviaal vocht
    - stimulatie van biologische activiteit
    - voedingstoffen naar avasculair kraakbeen brengen
  2. ROM
    - behoud & bevordering
    - articulaire & peri-articulaire structuren
  3. stimulatie van gewrichtsafferenten = bevorderen van houding & bewegingsgevoel
  4. pijndemping
    - bij laag gedoseerde oscillerende uitvoering
    - door stimulatie van mechanoreceptoren
    - zie pijnpoorttheorie
25
grafiek stress/uitrekking niet-angulaire mobilisaties
belastings-deformatiecurve 1. neutrale zone - lage stress - lage uitrekking - graad 1 = hoog actueel voor pijndemping 2. elastische zone - einde van fysiologische range 3. plastische zone - hoge stress - hoge uitrekking - trauma range - lage actualiteit = ROM toename 4. falen Indien belasting traag gebeurt, met eenzelfde druk => grotere deformatie
26
soorten niet-angulaire bewegingen
1. tractie - distractie loodrecht op proximale gewrichtsvlak - aspecifiek = in ruststand van gewricht - rek op alle delen van kapsel/lig. - hoog actuele fase = pijndemping 2. translatie - parallell aan gewrichtvlak - specifiek = elke andere stand --> meestal in actuele eindstand - bepaalde delen van kapsel/lig. op rek brengen - laag actuele fase = ROM toename 3. tractie-en-translatie = combinatie
27
arthrokinematica van translaties
1. directe mobilisatie technieken - volgen de convex-concaaf regels - translatie richting die overeenkomt met translatie van angulaire beweging 2. indirecte mobilisatie technieken - translaties die een niet-beperkte beweging bevorderen - niet luisteren naar convex-concaaf regel - als opwarming - gebruik voor bevordering als comfortabeler voor patiënt - zullen een minder groot effect hebben > niks 3. voorbeeld op schouder - abductiebeperking schouder: rol ≠ glij - abductie = rol naar craniaal & glij naar caudaal - direct: translatie naar caudaal - indirect: translatie naar elke andere richting
28
gewrichtsstand niet-angulaire mobilisaties
1. ruststand - aspecifiek - tractie of translatie in ruststand vh gewricht - hoog-actuele fase: pijndemping 2. andere stand - specifiek - houding meer naar beperkte eindstand, om ROM te vergroten - laag actuele fase 3. functiebeperking met hoge irriteerbaarheid - aspecifiek - gelijdelijk opbouwen tot meest beperkte stand - indien enkel eindstzndige bewegingsbeperking => specifieke technieken
29
bewegingstraject van mobilisaties
= Maitland classificatie 1. begin van ROM 2. graad I = kleine amplitude 3. graad II = midrange 4. graad III = grote mobilisaties van 1/2 tot eindstand (tss 2 en helemaal 4) 5. graad IV = kleine mobilisaties tegen eindstand = CPP of eindstand bewegingsrichting 6. fysiologische limitatie van ROM 7. graad V = niet in deze curcus 8. anatomische limitatie van ROM toepassing - graad I = hoog actueel = focus op pijndemping + specifiek - graad III & IV = laag actueel = focus op ROM toename + aspeciefiek (wet van specifiteit) - classificatie ook voor angulaire bewegingen joint play - hoeveel de translatie/tractie meegeeft - meest in LPP - progressief meer werstand naar eindstanden => lagere joint play
30
ritme van niet-angulaire mobilisaties
Bepaald door doelstelling 1. oscillerend - graad 1 = pijndemping (pijnpoort) & nooit pijn uitlokkend - ruststand - 2-5 per seconde - vibrerend effect - mogelijk secundair effect: mobilisatie winst 2. gematigd ritmisch - iets trager dan oscilerend maar ritmisch vb: 1 per sec - moet pijnvrij blijven - overgang/opwarming naar traag ritmisch 2. traag ritmisch - elke stand maar klemtoon op beperking - 6-10sec aanhouden - graad 3-4 = ROM toename 3. traag intensief - graad 3-4 - eindstand - 10-30sec aanhouden - als doel ROM toename = dan trager met progressieve druk - beter want meer deformatie voor zelfde druk
31
regels voor niet angularie mobilisaties
1. patient volledig ontspannen = geen afweerspanning 2. proximaal segment fixeren bij graad 3-4 3. geen fixatie bij graad 1, pijndemping belangrijkst 4. onder pijngrens, zowel bij pijndemping als bij mobiliserend doel 5. voorkomen van druk/rekpijn op de huid 6. externe fixatie middelen gebruiken indien nodig
32
Lenigheid
= strechting 1. factoren die lenigheid beinvloeden - lenigheid = gewrichtsbeweegelijkheid & musculaire flexibiliteit - leeftijd = daling elasticiteit bindweefsel - vermoeidheid = vochtophoping - temperatuur omgeving & weefsels = daling bij koude 2. fysiologische factoren - heel groot inter & intraindividueel verschil in ROM --> altijd L-R vergelijken - gewricht = bouw, vorm, kapsel & lig - lengte van spierpeeseenheden - kracht van antagonisten bij actieve vorm - viscoelastisch gedrag van nature uit 3. onderscheid - statisch = langzaam naar eindstand bewegen - dynamisch = tijdens uitvoeren van beweging - actief = antagonisten - passief = externe krachten - allemaal hun belang afhankelijk v activiteit 4. elk segment zijn eigen variërende beweeglijkheid
33
spierverkortingen
= verkorting antagonist 1. basisprincipes van Janda - musculaire onevenwichten - fasische spieren = voor beweging & neigen te verzwakken (hypotonie) - tonische spieren = voor houding & neiging te verkorten (hypertonie) - onderscheid tegenwoordig eerder spectrum = bepaald door aantal motorische eenheden (rood of wit) => aanpassen van stretching 2. testen - oriënterende SLT = patient zelf spier op rek - specifieke SLT = therapeut brengt spier op rek 2. voorbeelden - fasisch = buik, glutei, tib. ant, serratus anterior - tonisch = erector spinae, iliopsoas, gastrocnemius, levator scapulae
34
indicaties van stretching
1. voorkomen van spierverkortingen - zelfde redenen van immobilisatie = letsel & chirurgie + immobilisatie zelf - als sport specifieke adapatatie = functioneel & niet/minder op werken 2. contra-indicaties - hoog actueel - hematoom - koorts & ziekte - na zware (explosieve) inspanning of ernstige DOMS (beter actieve recuperatie) - hypermobiliteit/instabiliteit - irritatie van zenuwsysteem
35
stretchmethoden
1. methoden - statische methode - ballitische = dynamische methode - PNF proprioceptieve neuromusculaire facilitatie - oriënterende & specifieke SLT kunnen ook gebruikt worden 2. actualiteit - hoge = lage dosering, niet in eindstand & altijd dynamisch - matig = tot aan eindstand, statisch/dynamisch of combinatie (bv. 3x20d + laatste rep statisch) - lage = in beperkte eindstand: statisch vs dynamisch / combo
36
statische strechtmethode
1. eigenschappen - langzaam maximale rek op spier - gevoel van rek maar niet over pijngrens - enige tijd aanhouden in eindstand 2. voordelen - weinig risico op schade - makkelijk aanleren - makkelijk in thuisprogramma - meest gebruikt 3. fasen - easy stretch = eerste rekkingsfase = initieel rekgevoel - development stretch = opnieuw duidelijke rek - 2 mogelijkheden van therapie: elke keer vanaf 0 beginnen of elke keer vanaf easy stretch beginnen
37
ballistische stretch methode
1. eigenschappen - verend rekken - langzaam spier op rek brengen ≈ passief - eindstand = verder gerekt door zwaaimoment lichaamssegment of zwaartekracht => kortdurende rek 2. risico - myotatische rekreflex = verkorting door plotse uitrekking spierspoeltjes (beschermreactie) - bij gecontroleerde beweging niet - altijd voldoende opwarming gebruiken & voorafgegaan door statische stretch
38
PNF methode
1. eigenschappen - gebruik van neurologische inhibitie mechanismen - ontspannen van spier na contractie doordat spierspanning golgi-peesapparaat activeert => spier geïnhibeerd om te contraheren 2. reflexen - reciproke inhibitie = ontspanning van antagonist tijdens contractie agonist - autogene inhibitie = betere ontspanning van spier net na contractie 2. nadelen - risico myotatische rekreflex - moeilijk thuis uit te voeren door belang van anatomische kennis & gebrek aan partner 1. voordeel - grootste winst korte termijn
39
PNF methode praktisch
1. CR-methode = contract-relax - passieve submaximale rek voor 20-30sec - isoimetrische contractie van te rekken spier voor 6sec - korte relaxatie voor stretchreflex te vermijden - 20-30sec statische stretch 2. CRAC-methode = contract-relax-antagonisch-contract - passieve submaximale rek voor 20-30sec - isometrische contractie van te rekken spier voor 6sec - korte relaxatie voor stretchreflex te vermijden - 20-30sec statische stretch - actieve contractie antagonist = 6sec - 20-30sec statische stretch
40
uitvoerings modeliteiten van strechting
1. modaliteiten - ballistisch & statisch = 20-30sec - PNF = 1 cyclus - eerste herhaling is meest effectief - 1x per week voor aanhouden - 3x per week voor bevordering => bij gezonde populatie 2. aandachtpunten voor patient - goed opwarming - juiste lokalisatie - niet over pijngrens - losse kledij - blijven ademen 3. aandachtpunten voor therapeut - correcte houding & geen compensaties - permanente CCC: controle, correctie & communicatie - actief = patient zelf - passief = externe krachten
41
gevolgen van strechting op lenigheid & kracht
1. lenigheid = duidelijke vooruitgang - korte termijn = PNF - lange termijn = geen voorkeur - statisch = focus op spier - ballistisch = focus op pees - CRAC is beter dan CR - sportafhankelijk 2. kracht ≠ consensus - algemene richtlijnen raden instensief stretchen af - mogelijk daling van kracht net voor sportactiviteit => evt prestatiedaling - ballistisch mogelijk gunstig voor explosieve kracht <=> statisch - na sporten wel voor lenigheid
42
gevolgen van strechting op DOMS & blessure preventie
1. DOMS ≠ consensus - vooraf stretchen heeft geen invloed --> beter goede opwarming & actieve submaximale stretching na aerobe prikkel - achteraf stretchen varlaagd de post-sport hypertonie in spieren maar heeft geen effect om DOMS te vermijden --> beter goede cooling down 2. blessure preventie - sporten met hoge hoeveelheid aan ROM = SSC stretch shortening cycle --> lengte van spier bepaald letsel - hierbij kan stretchen preventief effect geven - niet bij andere sporten vb: voetbal --> sterkte van spier bepaald letsels, niet lengte
43
opmerkingen lenigheid
1. algemeen - niet enkel afh van spieren - pathologie & sport specifiek 2. soorten - statische voor ROM toename - ballistisch/dynamisch voor elasticiteit toename => invloed op peesweefsel 3. warming-up & cooling-down - warming-up = actief dynamisch na aerobe prikkel - cooling-down = statisch indien ROM behoud
44
neurodynamische eigenschappen
Neurodynamische technieken ook deel van beweeglijkheidbevordering 1. neurodynamica - mechanische & fysiologische eigenschappen zenuwweefsel - zenuwen worden mee gemobiliseerd bij rekkingen - soms oorzaak van beweeglijkheidsbeperking bij neurogene klachten 2. eigenschappen van zenuw - niet kunnen rekken dus: - zenuw moet spanningskracht kunnen verwerken = tensioning - zenuw moet kunnen glijden = gliding - zenuw moet samendrukbaar zijn = compression - in aanvaardbare mate 2. mechanosensitiviteit - testen bij neurodynamische testen = op rek brengen van zenuw - gevoeligheid van bepaalde zenuwen voor tractie of compressie - n. ulnaris, n. femoralis & n. tibialis posterior bij malleolus medialis
45
neurodynamische kine
1. tensioning techniques - rekbaarheid verhogen - van volledige compressie - naar volledige rek 2. sliding techniques - glijcapaciteit verhogen - actief of passief minstens 2 gewirchten bewegen - 1 uiteinde rekken & ander verkorten, ene compenseert andere, er wordt gegleden - afwisselen = glijden van zenuwen door andere structuren
46
MWM
= mobilization with movement 1. redenen voor vernieuwing - volgen convex-concaaf regels van Kaltenborn niet - translatiemobilisaties combineren met actieve bewegingen 2. oorzaak van pathologie - bij letsel/chronische klachten = malpositionering gewricht - gevolg = subtiele biomochanische weizigingen van gewricht - zorgen voor beperking of pijn 3. therapie - translaties zoeken die pijn provoceren & reducerende - symptoom reducerende translaties herhalen - door therapeut of externe kracht 4. PILL-regels - pain free - instant result - long lasting