Module 2: Marques Flashcards

(99 cards)

1
Q

en zelfs

A

voire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbergen, opruimen

A

ranger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

diepgeworteld in

A

ancré dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verbeelding, fantasie

A

un imaginaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bovendien

A

de surcroît

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(boven) genoemd

A

ledit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een kruidenierswinkel

A

une épicierie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alledaags, gewoon

A

terre-à-terre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar je niet omheen kan, onvermijdelijk

A

incontournable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gehechtheid, genegenheid

A

un attachement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rekening houden met

A

tenir compte de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overeenkomst, gelijkheid, verwantschap

A

une affinité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op dat gebied

A

en la matière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

minimaliseren

A

minimiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een stuk

A

un pan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

knapperig, krokant

A

croustillant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gekruid

A

épicé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oppeuzelen

A

grignoter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bekendheid, reputatie

A

la renommée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

merk

A

une enseigne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

A-merk, toonaangevend product

A

le produit phare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de omzet

A

le chiffre d’affaires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

steeds een andere vorm aannemen

A

décliner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

oveschrijden

A

dépasser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
bakvorm
un moule
26
zoals de traditie het vraagt
tradition oblige
27
verkopen
réaliser des ventes
28
gezelligheid
la convivialité
29
het delen
le partage
30
essentieel, doorslaggevend
primordial
31
grondstoffen
les matières premières
32
massaproductie
la production de masse
33
zich zorgen maken over
se tracasser de
34
een distributiekanaal
un canal de distribution
35
algemeen bekend
notoire
36
(naam) bekendheid
la notoriété
37
dopen
tremper
38
uiteenvallen, hier: verkruimelen
se décomposer
39
sterk in de belangstelling staan
mettre à l'honneur
40
kenmerken
caractériser
41
een maatschappij
une société
42
een onderneming
une entreprise
43
een firma
une firme
44
een organisatie
une organisation
45
kopen
acheter > un achat
46
verkopen
vendre > la vente
47
gebruiken (user= verlsijten!!)
utiliser, employer > une utilisation, un emploi
48
produceren
produire > la production
49
een product
un produit
50
A-merkn toonaangevend product
un produit-phare (pl: des produits phares)
51
verdelen
distribuer > la distribution
52
investeren
investir > un investissement
53
kosten
coûter, le coût
54
op de markt brengen, verkopen
commercialiser > la commercialisation/ lancer > un lancement/ Mettre sur le marché > la mise sur le marché
55
de markt
le marché
56
een markt veroveren
conquérir un marché
57
een markt beheersen
dominer un marché
58
marktleider zijn
être leader du marché
59
zijn positie op de markt verstevigen
renforcer sa position sur le marché
60
de markt analyseren
analyser le marché
61
een (markt) studie
une étude ( de marché)
62
bestuderen
étudier (il étudie) > une étude
63
meten
mesurer > une mesure
64
1) een staal 2) een steekproef
un échantillon
65
een marktaandeel
une part de marché
66
een marktaandeel in handen hebben
détenir une part de marché
67
een afzetmarkt, afzetmogelijkheid
un débouché
68
concurreren met
être en concurrence avec/ faire concurrence à
69
concurreren met
concurrencer > la concurrence
70
een concurrent
un concurrent
71
concurrerend
concurrentiel(-le)
72
de positionering (v.e. product)
le positionnement
73
zich onderscheiden van
se démarquer de/ se différencier de/ se distinguer de
74
promoten
promouvoir
75
verkoop-, promotie-
promotionnel(-le)
76
een merk
une marque
77
een imago
une image de marque
78
de naambekendheid
la notoriété
79
het gamma
une gamme
80
goedkopere producten
(le) bas de gamme
81
producten van betere kwaliteit
(le) haut de gamme
82
een luxeproduct
un produit de luxe
83
de consumptiegoederen
les biens de consommation (un bien)
84
verpakken
emballer > un emballage
85
aantrekkelijk verpakken voor verkoop
conditionner > le conditonnement
86
een verkooppunt
un point de vente
87
une (très) grande surface
un hypermarché/ un supermarché
88
groothandelaar >< kleinhandelaar
un grossiste >< un détaillant
89
doelgroep
une cible, un public cible, un groupe cible
90
de doelgroep bepalen
determiner la cible
91
verbruiken
consommer > la consommation
92
verbruiker, consument
un consommatuer
93
consumptiegewoonten
les habitudes de consommation
94
zich gedragen
se comporter > un comportement
95
koopgedrag, een koopgewoonte
un comportement d'achat
96
levenswijze
un mode de vie
97
koopkracht
un pouvoir d'achat
98
trend, tendens
une tendance
99
kenmerk
une caractéristique