Mots NL-F 7 Flashcards
(277 cards)
1
Q
voorzorg
A
précaution f
2
Q
vordering
A
réquisition f
3
Q
vorm, mal, model
A
moule
4
Q
vormen, maken
A
former
5
Q
vormen, smeden
A
forger
6
Q
vormgeven, boetseren, bewerken
A
façonner
7
Q
vorst
A
monarque m
8
Q
vorstje, potentaat
A
roitelet m
9
Q
vracht, lading
A
fournée f
10
Q
vrachtvliegtuig
A
avion de transport m = avion-cargo m
11
Q
vrachtwagen (2)
A
camion m, poids lourd m
12
Q
vrede
A
paix f
13
Q
vreemd, ongewoon, ongebruikelijk
A
insolite
14
Q
vriend, vriendin
A
copain m, copine f
15
Q
vriendelijk vriendschappelijk
A
amical
16
Q
vriendelijkheid | zelfingenomenheid
A
complaisance f
17
Q
vriendschap
A
amitié f
18
Q
vrijdenker
A
libertin m
19
Q
vrijdenker, filosoof
A
philosophe m
20
Q
vrije dag
A
jour de congé m
21
Q
vrijheid
A
liberté f
22
Q
vrijmaken, ontwikkelen
A
dégager
23
Q
vrijspreken
A
acquitter
24
Q
vrijstellen van
A
exempter de
25
vrijwillige abortus
interruption volontaire de grossesse IVG
26
vrijwilliger
engagé m
27
vroeger (3)
temps longtemps, autrefois, jadis
28
vroegtijdig, voortijdig
précoce
29
vrouwelijke filmster
star f
30
vruchtbaarheid
fécondité f
31
vulkaan
volcan m
32
vuurgloed, haard
brasier m
33
vuurwerk
feu d'artifice m
34
VVV-kantoor
office de tourisme m
35
waar draait de film?
le film passe où ?
36
Waar zijn we gebleven?
Où en sommes-nous restés?
37
waarneming
perception f
38
wachtkamer
salle d'attente f
39
wachtwoord
mot de passe m
40
waggelen, schommelen
se dandiner
41
walgelijk, weerzinwekkend, afschuwelijk
infect
42
walgen van
révulser
43
wallenlandschap
bocage m
44
wanbeheer, wanorde, knoeierij
gabegie f
45
wandeltocht
excursion à pied f
46
wanhoop; de nood
détresse f
47
wanorde
charivari m
48
wanorde, herrie, chaos
tohu-bohu m
49
wapen
arme f
50
warmte-isolatie
isolation thermique f
51
wasvrouw
lavandière f
52
wat betreft
côté
53
wat betreft
quant à
54
Wat draaft u door!
Comme vous y allez!
55
wat een geluk dat/wat leuk om
quel bonheur de .
56
waterdicht
étanche
57
waterkracht
énergie hydraulique
58
waterman
verseau m
59
watersalamander
triton m
60
waterskiën
ski nautique m (faire du)
61
waterstof
hydrogène m
62
waterval
cascade f
63
waterverf, aquarel
aquarelle f
64
waterzuivering
épuration de l'eau f
65
waterzuiveringsstation
station d'épuration f
66
webcam
webcam m
67
webhoster
hébergeur m
68
website
site Web m
69
wedijver, de competitie
émulation f
70
wee
contraction f
71
weelderig, prachtig
somptueux
72
weer en wind, slechte weersomstandigheden
les intempéries f
73
weer opnemen, herhalen, overnemen
reprendre
74
weerleggen, tegenspreken, loochenen
démentir
75
wees
orphelin m
76
wees niet bang ( het is niets dan…)
ne craignez rien (ce n'est que…)
77
wees/t u gerust
sois / soyez tranquille
78
weg
voie f
79
wegdek
revêtement m
80
wegenkaart
carte routière f
81
weghalen, afschaffen, wissen
supprimer
82
wegmoffelen, overslaan
escamoter
83
wegwerpverpakking
emballage jetable m
84
wei
pâturage m (= le pré)
85
weiland, grasland, prairie
prairie f, pré, pâturage m
86
weinig, niet erg
peu
87
welbehagen
bienêtre m
88
welbespraakt; overtuigend, duidelijk
éloquent
89
welbespraaktheid
faconde f
90
welgesteld
fortuné
91
welkom heten
souhaiter la bienvenue à
92
wenkbrauwen fronsen
sourciller
93
wennen aan
s'habituer à
94
wensen
souhaiter
95
werk(gelegenheid), baan
emploi m
96
werkend
laborieux
97
werkgever
employeur m (= patron)
98
werkgevers, loondienst
patronat
99
werkloos zijn
être en/au chômage
100
werkloosheid / werkloze
chômage m / chômeur m
101
werknemers
salarié m
102
werkplaats
atelier m
103
werkzoekende
demandeur d'emploi
104
wetenschap
science f
105
wetgever
législateur m
106
wetgevingsproces
processus législatif m
107
wezen
être m
108
wiel
roue f
109
wielersport
cyclisme m (faire du)
110
wielrijder
cycliste m
111
wijken, zwichten
ployer
112
wijn (eigen wijngaard )
cru m
113
wijnbouw
culture de la vigne f
114
wijnbouwer
vigneron m
115
wijnbouwer
viticulteur m
116
wijnoogst
vendange f
117
wijnoogst, opbrengst; vat
cuvée f
118
wijnoogsten, druiven plukken
faire les vendanges
119
wijnstreek
région viticole f
120
wild
gibier m
121
wild, verwilderd, woest
hagard
122
wilde haardos
tignasse f
123
windenergie
énergie éolienne f
124
windmolen
éolienne f
125
windmolenpark
parc éolien m
126
windsurfen, zeilplank
planche à voile f (faire de la)
127
winterslaap
hibernation f
128
wintersportplaats
station de ski f
129
wirwar van steegjes
réseau inextricable de ruelles
130
wiskunde
les mathématiques
131
wisselkoers
cote des changes f
132
witheet zijn
être furibond
133
woede
colère
134
woede voelen opkomen
sentir la colère monter
135
woedeaanval krijgen
piquer/ prendre/ faire une colère
136
woedend zijn/maken
être / mettre en colère
137
woekering
prolifération f
138
woestijn
désert m
139
wol
laine f
140
wond
plaie f
141
wonder
prodige m
142
wondermiddel
panacée f
143
woningwetflat
HLM f/m (= habitation à loyer modéré)
144
woonwagen, caravan
roulotte f
145
woorden, de tekst
les paroles f
146
woordvoerder
porte-parole m
147
worden, uitlopen op
tourner à
148
worstelen
lutte f (faire de la)
149
wreed
sanguinaire
150
wreedheid
cruauté f
151
wrevel, wrok, verbittering
rancœur f
152
zaaimachine
semoir m
153
zaal
salle f
154
zacht spreken
parler bas
155
zacht(aardig), teder
tendre
156
zachtjes, in alle rust
en douceur
157
zachtmoedig, sullig
débonnaire
158
zakkenrollen
vol à la tire
159
zandsteen
grès m
160
zang, gezang, lied
chant m
161
zanger
chanteur m
162
zanger smartlappen
chanteur de charme m
163
zanglijster
grive musicienne f
164
ze behandelt hem als een kleine jongen
elle le traite en petit garçon
165
Ze zijn aan het vechten geslagen.
Ils en sont venus aux mains
166
ze zijn zeer bevriend
Ils sont très liés
167
zee~/ontdekkings~/rondreis
Périple m
168
zeegroen, grijs-groen
glauque
169
zeer, erg
fort
170
zegel
sceau m
171
zegenen, loven, prijzen
bénir
172
zeggen
dire
173
zeilen
voile f (faire de la)
174
zeiltuig
voilure f
175
zelfbeschikking
autodétermination f
176
zelfgenezing
autoguérison f
177
zelfmoord (plegen)
suicide m (se suicider )
178
zelfportret
autoportrait m
179
zelfspot
autodérision f
180
zelfverbranding
autocombustion f
181
zenuwinzinking
dépression nerveuse f
182
zeshoekig
hexagonal
183
zetel
siège m
184
zich aanpassen [aan]
s’adapter [à]
185
zich aansluiten, lid worden
s'affilier
186
zich aansluiten, verbinden
se connecter à
187
zich afbeulen
travailler comme un esclave
188
zich beperken tot
se cantonner à
189
zich beperken tot, zich verschansen in
se cantonner dans
190
zich bevrijden, zich losmaken
s'affranchir
191
zich bewijzen
faire ses preuves
192
zich bezatten
se soûler
193
zich bezighouden met (2)
s'occuper de, vaquer à
194
zich conformeren met, zich aanpassen aan
s'aligner sur
195
zich dood ergeren
en faire une maladie
196
zich herinneren
se souvenir de
197
zich iemands woede op de hals halen
attirer sur soi la colère de qqn
198
zich illusies maken
prendre ses désirs pour des réalités
199
zich indringen, binnensluipen
s’insinuer
200
zich inschrijven bij
souscrire au
201
zich inspannen, moeite doen, zijn best doen
faire des efforts
202
zich interesseren voor
s'intéresser à
203
zich kwaad maken (om/op )
se fâcher, s'emporter contre
204
zich laten meeslepen
être pris au jeu
205
zich laten onderzoeken
se faire examiner
206
zich laten opereren, geopereerd worden
se faire opérer
207
zich laten overreden, overtuigen
se laisser convaincre
208
zich met eigen ogen overtuigen
s'assurer par soi-même de
209
zich nestelen
se nicher
210
zich omscholen
se reconvertir
211
zich ontdoen van
se débarrasser de
212
zich ontplooien
s'épanouir
213
zich opofferen
se sacrifier
214
zich opofferen
s'immoler
215
zich ouder voordoen dan men is [ ouder worden]
se vieillir
216
zich rekenschap geven (van) beseffen
se rendre compte de
217
zich schrap zetten, weerstand bieden
s'arc-bouter
218
zich uitrekken
s'étirer
219
zich uitrusten (met)
s'équiper (de)
220
zich vergelijken met
s'assimiler à
221
zich vermannen, iets doen, aan het werk gaan
se secouer
222
zich verschuilen achter, zich hullen in
se retrancher dans / derrière
223
zich wenden tot
se tourner vers
224
zich werpen op
s'abattre sur
225
zich ziek melden
se porter malade
226
ziek [zieke, patiënt]
malade [m/f]
227
ziek worden
tomber malade
228
ziek, hulpbehoevend
infirme
229
ziekenhuis- | gastvrij
hospitalier (= accueillant)
230
ziekte
maladie f
231
ziekte onder leden hebben
couver une maladie
232
ziektekosten
les frais médicaux
233
zij-
latéral
234
zij verwacht een baby
elle attend un bébé
235
zij zijn bij die ramp omgekomen
Ils ont péri dans ce désastre.
236
zij(de)
soie f
237
zijden stof
soierie f
238
zijn koffers pakken
boucler son sac
239
zijn koffers pakken
faire ses valises
240
zijn laatste adem uitblazen
expirer
241
zijn marktaandeel vergroten
élargir sa part de marché
242
zijn naam is me ontschoten
son nom m'échappe
243
zijn schulden betalen
se désendetter
244
zijn woede afreageren op
passer sa colère sur
245
zijn woede is bekoeld
sa colère est tombée
246
zijn woede onderdrukken
contenir sa colère
247
zijrivier
affluent m
248
zingen
chanter
249
zoals
tel
250
zodra
dès que
251
zoekmachine
moteur de recherche m
252
zogenoemde
dit(e)(s)
253
zolang
tant que
254
zonder doekjes om te winden
sans complaisance
255
zonder een spier te vertrekken
sans sourciller
256
zonder spijt
sans perte ni regret
257
zonder strubbelingen, zonder slag of stoot
sans heurts
258
zonder uw medeweten
à votre insu
259
zonder veel overtuiging
sans grande conviction
260
zonne-energie
solaire m
261
zonnepaneel
panneau solaire m
262
zonneschijn
ensoleillement m
263
zorgen voor, ontketenen, doen, losbarsten
déclencher
264
zorgverzekering
assurance maladie f
265
zorgverzekeringspremie
cotisation à l'assurance maladie
266
zuigeling
nourrisson
267
zuigfles
biberon m
268
zuiver, puur
pur
269
zure regen
pluie acide f
270
zuurstof
oxygène m
271
zuurstofhoudend
oxygéné
272
zwaartekracht
pesanteur f
273
zwangerschap
grossesse f
274
zwemmen
natation f (nager/faire de)
275
zweren | vloeken
jurer (= blasphémer)
276
zwerven
voguer
277
zwichten, wijken, bezwijken
combler
