Nederlands Flashcards

(35 cards)

1
Q

Wat is standaardtaal?

A

De officiële en nette taal voor formele en publieke situaties, zoals onderwijs, media, overheid en zakelijke communicatie.

Standaardtaal wordt ook gebruikt om te communiceren met mensen buiten de eigen omgeving en is correct en begrijpelijk voor alle sprekers in het Nederlandse taalgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de kenmerken van standaardtaal? (6)

A
  • geen vaststaande vorm
  • verandering en evolutie
  • Geografische variatie: Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
  • Stilistische variatie: schrijftaal en spreektaal
  • Bepaald door ‘de spraakmakende gemeente’
  • Een soort lingua franca

Standaardtaal dient als gemeenschappelijke taalnorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de kern van de ui-metafoor in taal?

A

De standaardtaal

(bestaande uit woorden, uitdrukkingen, klanken en grammaticale constructies die algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein)

Dit is de taal die in formele contexten wordt verwacht en als neutraal en correct wordt beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de verschillen tussen geschreven en gesproken taal binnen de standaardtaal?

A

Sommige woorden worden vooral geschreven gebruikt (bijv. echter), terwijl andere zowel gesproken als geschreven gangbaar zijn (bijv. maar).

Dit toont de variatie binnen de standaardtaal aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn voorbeelden van Belgisch-Nederlandse varianten?

A
  • Kuisen (schoonmaken in Nederland)
  • Traag (langzaam in Nederland)

Dit zijn taalvormen die niet door alle standaardtaalsprekers als standaardtaal worden aanvaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de overgangslaag in de ui?

A
  • bevinden zich taalvormen die niet voor iedereen als ST wordt beschouwd (=regionale of informele woorden en constructies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef een voorbeeld v/d Belgisch-Nederlands varianten?

A
  • Kuisen (schoonmaken in NN)
  • Traag (langzaam in NN)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de uitspraakverschillen?

A

B:
- lange klinkers worden korter uitgesproken dan in NN
bv. maan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de grammaticale varianten?

A

zinconstructies zoal ‘het nijlpaard wat ik gisteren gezien heb” worden door sommige mensen niet als ST beschouwd -> dus informeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld voor de dialectwoorden.

A
  • ST: aardappelen
    -> Brabants: patat
    -> W-Vlaams: patatte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de buitenste laag v/d ui?

A

Daar zitten woorden, uitspraken en grammaticale structuren die duidelijk buiten het ST vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn dialectwoorden en geef een voorbeeld?

A

Woorden, uitspraken en grammaticale structuren die duidelijk buiten de standaardtaal vallen.
bv. ABN -> aardappelen
Limb -> pieper

Voorbeeld: Standaardnederlands: aardappel, Limburgs: pieper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de rol van de variatiekegel in de taalvariatie?

A

Een kegelvormige structuur waarin verschillende taalregisters of variëteiten van het Nederlands een plaats krijgen, van dialecten -> standaardtaal.
De variatiekegel toont aan dat taalgebruik dynamisch varieert naargelang de situatie en de spreker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de drie nationale standaardvarianten van het Nederlands?

A
  • Nederlands-Nederlands (NN)
  • Belgisch-Nederlands (Vlaams) (BN)
  • Surinaams-Nederlands (SN)

De verschillen blijven zichtbaar in uitspraak, woordenschat en grammatica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent pluricentrisch in de context van de Nederlandse taal?

A

Een taal met twee of meer standaardvormen, met verschillende nationale standaarden in Nederland, België en Suriname.

Dit fenomeen heeft historische, politieke en sociale invloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is taalaccommodatie?

A

Het aanpassen van het taalgebruik onder invloed van de gesprekspartner.

Er zijn twee vormen: convergentie en divergentie.

16
Q

Wat is een lingua franca?

A

Een taal die als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gebruikt tussen mensen met verschillende moedertalen.

De term wordt gebruikt als geen van de betrokken sprekers de betreffende taal als moedertaal heeft.

17
Q

Wat zijn spraakmakende gemeentes?

A

gezaghebbende schrijvers en sprekers die in de publieke, sociaal-culturele sector een belangrijke rol spelen. -

Zij beïnvloeden de acceptatie van taalvormen.

18
Q

Wat zijn de kenmerken van de evolutie van het Nederlands in de middeleeuwen? (3)

A
  • Bestond uit sterk variërende dialecten, zonder een overkoepelende standaardtaal
  • In de Nederlanden -> lokale dialecten
    => door geografische en politieke grenzen
  • Verschillende dialectgroepen

Verschillende dialectgroepen ontstonden.

18
Q

Wat is de bovenste laag van de kegel?

A
  • Smalste en hoogste laag
  • Standaardtaal: gekenmerkt door uniforme grammatica en uitspraak
    => GEEN DIALECTISCHE INVLOEDEN
19
Q

Wat gebeurde er in de 16e - 17e eeuw met de standaardtaal? (3)

A
  • Groei van behoefte aan uniforme schrijftaal -> opkomst boekdrukkunst & handel
  • Zuiden (franse invloeden) -> Spaanse overheersing
  • Noorden (standaardtaal evolueerde verder) -> onafhankelijk
    => ontstaan taalkundige scheiding

Dit leidde tot een taalkundige scheiding tussen het Zuiden en het Noorden.

20
Q

Wat zijn de gevolgen van de Belgische onafhankelijkheid voor het Nederlands?

A
  • Frans bleef de bestuurstaal
    -> Tragere evolutie van het Standaardnederlands

Dit zorgde voor een tragere evolutie van het Nederlands in Vlaanderen.

21
Q

Wat betekent de term ‘tussentaal’?

A

Een mengvorm van dialect en standaardtaal.

Tussentaal wordt steeds vaker gebruikt, wat de taalvariatie vergroot.

22
Q

Wat is de onderste laag van de kegel?

A
  • de breedste laag
  • dialecten: sterke variatie lokaal en regionaal
23
Wat is de middelste laag van de kegel?
- Bevindt zich de tussentaal (=mengvorm van dialect en ST)
24
Wat zijn de gevolgen van minder dialectkenmerken in de variatiekegel?
Minder variatie en een kegelbasis dichter bij de top. ## Footnote Dit kan leiden tot de vrees dat jongeren standaardtaal niet meer willen leren.
25
Wat zijn de gevolgen van jongeren die geen ST meer willen leren?
Afplatting van de kegeltop
26
Wat zijn de gevolgen van de toename van democratisering & informalisering?
- daling bij het standaardtalig spreken - standaardtalig schrijven blijft de norm
27
Wat is de betekenis van de variatiekegel?
- Te zien dat het taalgebruik dynamisch varieert - geen strikte scheiding tss dialect, ST en TT => eerder een continuüm (=mensen kunnen afh vd context hun taalgebruik aanpassen) -
28
Voorbeeld continuüm?
- thuis -> dialect met familie - op het werk -> tussentaal - in vergadering -> ST
29
Verschillen BN en NN (lexicologisch vlak)?
BN: - bevat meer franse invloeden bv. "goesting hebben" NN: - bevat meer invloeden van het Engels bv. "zin hebben in" => beide regio's gebruiken ook woorden die ongebruikelijk zijn in de andere regio
30
Verschillen BN en NN (fonologisch vlak)?
BN: - zachtere uitspraak - behoudt dialectkenmeken bv. uitspraak ei/ij -> blijf NN (randstad) : - klankverschuivingen zoals verscherping van "ij" en "ui" bv. "taid" ipv. "tijd"
31
Verschillen BN en NN (morfologisch vlak)?
BN: - oudere werkwoordsvormen en verbuigingen langer behouden bv. -ik (dommerik) NN: - sommige vormen vereenvoudigd of verdwenen bv. -erd (dommerd)
32
Geef een voorbeeld voor de regionale grammatica.
ST: Wij hebben dat al gedaan -> Limburgs : Veer hubbe dat al gedoon
33
Geef een voorbeeld voor de specifieke uitspraken.
- ST: Het is niet goed! -> W-Vlaams: t' Es nie wuk!